Op 28 juni 2018 overleed na een kort maar hevig ziekbed op 76-jarige leeftijd de Italiaanse filosoof Domenico Losurdo. Losurdo's boeken worden door uitgeverij PapyRossa in Keulen uitgegeven en hij wordt tot de voornaamste hedendaagse theoretici van het marxisme gerekend. Hieronder publiceren we een uittreksel van het laatste hoofdstuk uit zijn boek 'Il marxismo occidentale; Come nacque, come mori, come può rinascere' ('Het westerse marxisme; hoe het ter wereld kwam, stierf en weer tot leven gewekt kan worden'). De Duitse vertaling verschijnt in september 2019 bij PapyRossa.
De omverwerping van het wereldwijde systeem van kolonialisme en slavernij vond plaats onder tragische omstandigheden. In Saint-Domingue (het huidige Haïti) nam het conflict tussen voor- en tegenstanders van dit systeem de vorm aan van een totale oorlog tussen beide partijen. Niets lijkt gemakkelijker dan beide partijen op gelijke voet te plaatsen, om ze vervolgens af te zetten tegen bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Op het eerste gezicht zit daar wat in. In moreel opzicht zou de democratie van de nog jonge Verenigde Staten immers boven het despotisme van Napoleon en van Toussaint Louverture in Haïti staan. Maar met de werkelijkheid heeft dit niets te maken. Zowel het Frankrijk van Napoleon als de VS van Thomas Jefferson streed tegen een natie (of een bevolking) die begon met het afschudden van het koloniale juk en het verbreken van de ketens van de slavernij.
Met een vergelijkbaar formalisme redeneren tegenwoordig de pleitbezorgers van de totalitarisme-theorie, die er zodoende aan bijdragen dat de SovjetUnie onder Stalin en Hitlers 'Derde Rijk' op één hoop gegooid en aan elkaar gelijkgesteld worden. Hierbij zien ze echter over het hoofd dat de nazidictatuur, in haar streven naar een koloniaal rijk en het tot slaaf maken van de Slavische volkeren, zich meer dan eens beriep op de koloniale traditie van het Westen, en dat ze hierbij uitdrukkelijk het expansionisme van het Britse Rijk en de rassenpolitiek van de Verenigde Staten voor ogen had.
Helaas werd een dergelijke visie op de geschiedenis van de twintigste eeuw, waarbij de afschuwelijkste vertegenwoordiger van het wereldwijde systeem van kolonialisme en slavernij en zijn voornaamste vijand op één lijn werden geplaatst, grotendeels ook ingenomen door het westerse marxisme en een niet gering aantal van zijn vertegenwoordigers. In deze roekeloze benadering speelt de antikoloniale revolutie geen enkele rol. Deze onwetendheid vindt haar voortzetting in de gedenkwaardige woorden van Slavoj Zizek, volgens wie Stalin een meester in de industriële lijkenproductie zou zijn, en Mao een despoot uit het Verre Oosten die spontaan en terloops tientallen miljoenen mensen tot de hongerdood veroordeelde.
In feite moesten de socialistische landen een last op zich nemen die Marx aan de burgerlijke revolutie toegekend had, en die ze dan ook niet dragen konden, namelijk de realisering van de 'volledige politieke emancipatie'. Ook op economisch gebied is deze tegenstelling terug te vinden. Volgens het 'Manifest van de Communistische Partij' was de invoering van nieuwe industrieën een 'levenskwestie voor alle beschaafde volkeren' (Marx Engels Werke, dl. 4, p. 466). Deze historische taak was bij uitstek een burgerlijke aangelegenheid. Onder de imperialistische verhoudingen echter vielen landen die niet slaagden in het uitvoeren van deze taak gemakkelijk ten prooi aan het neokolonialisme.
Dit geldt des te meer voor die landen die vanwege hun maatschappelijk systeem en hun politieke oriëntatie onaangenaam moesten worden, en daarom onderworpen werden aan meer en minder strenge economische en technologische embargo's. Om die reden hielden de communistisch georiënteerde staten, dat wil zeggen die van het 'oostelijke' communisme of marxisme, halt op de drempel van een post-kapitalistische toekomst in strikte zin. Juist tot deze toekomst echter beperkte het westelijke marxisme zijn belangstelling en passie. Het niet-afrekenen met het messianisme, dat geworteld was in de joods-christelijke traditie en destijds gestimuleerd werd door de gruwel van de Eerste Wereldoorlog, zorgde voor een eenzijdige focus op een verre en utopische toekomst. Zo vormden zich twee marxismes, elk met een duidelijk gedifferentieerde tijdlijn. Enerzijds het begin van de nabije toekomst, vertegenwoordigd door het oostelijke marxisme; anderzijds de meest vooruitstrevende, de verst verwijderde en utopische toekomst van het westerse marxisme.
Marx en Engels hadden dit probleem al onderkend. Niet voor niets gaven ze twee verschillende definities van 'communisme'. De eerste verwijst naar de verre toekomst van een samenleving waarin de klassenverdeling overwonnen en de 'voorgeschiedenis' wordt afgesloten. Duidelijk anders zijn de visie en tijdlijn die blijken uit het beroemde citaat uit de 'Duitse Ideologie': "Communisme noemen wij de werkelijke beweging die de huidige toestand opheft." (MEW, dl. 3, p. 35) Of, zoals het in het 'Manifest' luidt: "communisten ondersteunen overal elke revolutionaire beweging tegen de bestaande maatschappelijke en staatkundige toestand." (MEW, dl. 4, p. 493)
In beide citaten wordt een brug tussen de zeer nabije en de verre toekomst geslagen. Dit moet dus een voorwaarde zijn voor de wedergeboorte van het marxisme in het Westen. Het moet de lessen van Marx en Engels ter harte nemen en leren een brug te bouwen tussen deze twee tijdlijnen. Worden deze lessen genegeerd, dan treden oppervlakkig redenerende betweters op de voorgrond, die de voorkeur geven aan de poëzie van de verre toekomst boven het proza van de onmiddellijke opdracht.
Niets is gemakkelijker en nuttelozer dan een dergelijke exercitie. De middelmatigen hebben zelfs geen moeite om zich hierbij te beroepen op de toekomst van de 'vrije ontwikkeling van iedereen', zoals in het 'Manifest' staat (MEW, dl. 4, p. 482), met de bedoeling om de politieke macht die voortkwam uit de revolutie te veroordelen of in diskrediet te brengen, wanneer deze zich in een geopolitiek duidelijke situatie gedwongen ziet om dreigende gevaren het hoofd te bieden. De problemen van de concrete historische situatie voor de nieuwe postrevolutionaire samenleving, die te maken krijgt met tegenstellingen, verleidingen, moeilijkheden en allerlei soorten fouten, worden daarbij geheel als degeneratie en verraad aan de revolutionaire idealen terzijde geschoven. Een dergelijke benadering, die de echte beweging uit naam van haar eigen fantasieën en dromen veroordeelt, en die met het oog op een verre en utopische toekomst minachting toont voor de directe toekomst, zo'n volledig wezensvreemde Marx en Engels, berooft het marxisme van elke daadwerkelijk emanciperende kracht.
Een dergelijke benadering betekent een willekeurige amputatie van het meervoudige tijdpad dat het revolutionaire project van Marx en Engels kenmerkt. Ze houdt een reductie op het gebied van tijd én ruimte in. De exclusieve focus op de verre, utopische toekomst sluit een groot deel van de wereld en de mensheid zonder meer uit, dat deel namelijk dat al de eerste stappen in de moderne tijd heeft gezet, en zelfs dat deel dat nog maar op de drempel van de moderniteit staat.
Het overwinnen van deze ongelukkige reductie is een noodzakelijke voorwaarde voor de vernieuwing van het marxisme in het Westen. Deze vernieuwing zal niet mogelijk zijn zolang marxisten in het Westen er niet in slagen om opnieuw een relatie met de wereldwijde antikoloniale revolutie tot stand te brengen, een relatie die de geschiedenis op een doorslaggevende manier bepaalde en die ook in deze eeuw nog een belangrijke rol speelt. Toen de Italiaanse filosoof Lucio Colletti in de jaren '70 van de vorige eeuw voorgoed met het marxisme brak, stelde hij verheugd vast dat hij tot dezelfde conclusie was gekomen als Louis Althusser. Deze Franse filosoof maakte een vernietigend rapport op over de communistische beweging. Vol verbittering had hij vastgesteld dat de nieuwe revolutionaire staat nergens afgestorven was, zoals de bolsjewieken hadden beloofd. En zijn Italiaanse collega voegde er triomfantelijk aan toe dat de communisten, in tegenstelling tot het liberale Westen, er niet eens in waren geslaagd het probleem van beperking van de macht op te lossen.
Deze conclusie staat in schril contrast met de argumenten van een andere filosoof van ongeveer drie decennia eerder, die niet eens een voorstander van het marxisme of communisme was, maar een scherpzinnige, opmerkzame en tegelijk respectvolle criticaster ervan. Tegen de achtergrond van de Koude Oorlog, de confrontatie tussen enerzijds de liberale wereld en anderzijds despotisme en totalitarisme, betoogde Maurice Merleau-Ponty in zijn boek 'Humanisme et terreur': "Het Westerse liberalisme is gebaseerd op dwangarbeid in de koloniën" en op opeenvolgende oorlogen. "Geen enkele verdediging van democratische regimes" heeft geloofwaardigheid zolang hun "gewelddadige interventies tegen de rest van de wereld" worden verzwegen. "We hebben alleen het recht om de waarden van vrijheid te verdedigen", concludeerde Merleau-Ponty, "indien we er zeker van kunnen zijn dat we de belangen van het imperialisme niet dienen, en als we afstand nemen van zijn mystificaties." Dit houdt in dat bij een beschouwing van de twintigste eeuw elke kortzichtigheid en eurocentrische arrogantie vermeden moet worden, en dat de essentiële bijdrage die het communisme heeft geleverd aan het overwinnen van het wereldwijde systeem van kolonialisme en slavernij erkend moet worden.
De strijd tussen antikolonialisme en kolonialisme (of neokolonialisme) is nog helemaal niet beëindigd, ze heeft alleen andere vormen aangenomen. Het is geen toeval dat het Westen zijn overwinning in de Koude Oorlog niet alleen als een triomf over het communisme vierde, maar ook over de bewegingen in de 'Derde Wereld'. De overwinning hield de belofte in dat kolonialisme en imperialisme zouden terugkeren. De euforie was echter van korte duur. De bezweringen en het alarmisme van een westerse wereld die in verval is, of relatief zwakker wordt, doen denken aan vergelijkbare ontwikkelingen aan het begin van de twintigste eeuw, toen bijzonder populaire auteurs aan beide zijden van de Atlantische Oceaan waarschuwden voor de dodelijke bedreiging die uitging van de 'gekleurde volkeren' voor de 'wereldwijde blanke suprematie.
Natuurlijk worden er tegenwoordig andere woorden gebruikt. Er wordt niet meer verwezen naar ras of rassenhiërarchie. Deze verandering in het spraakgebruik is ongetwijfeld een uitvloeisel van het succes dat de antikoloniale revolutie van de twintigste eeuw heeft geboekt. Maar de hernieuwde waardering voor het kolonialisme en het voortdurend weergeven van het Westen als een oase van beschaving en van de hoogste morele waarden is op zijn beurt een teken dat de antikoloniale revolutie nog niet voltooid is. Dit verlangt van marxisten in het Westen sympathie voor de landen die hun antikoloniale revolutie achter zich hebben, maar die nu worstelen om hun weg te vinden zonder toevlucht te nemen tot een hernieuwde, dit keer semikoloniale afhankelijkheid.
Dit betekent niet dat er een kritiekloze houding ten opzichte van deze landen ingenomen moet worden. Maar het zou moeten volstaan om de waarschuwing van Merleau-Ponty nogmaals in overweging te nemen: "Er bestaat een agressief liberalisme, dat een dogma is, een oorlogsideologie zelfs. Het is te herkennen aan zijn liefde voor paradijsachtige principes, het nalaten om ooit de geografische en historische omstandigheden te noemen waaraan het zijn bestaan te danken heeft, en aan zijn abstracte oordelen over politieke systemen zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden waaronder deze ontstonden." Deze Franse filosoof beoordeelde het oostelijke marxisme dus welwillend. Men kan zich ook wenden tot een klassieke liberale denker. Alexander Hamilton, een van de founding fathers van de Verenigde Staten, stelde dat de rechtsstaat en de beperking van de macht in een situatie van geopolitieke onzekerheid niet langer gelden, en dat in geval van "aanvallen van buitenaf" en "mogelijke binnenlandse opstanden" ook een liberaal land inzet op "onbegrensde macht" zonder "grondwettelijke beperkingen".
De antikoloniale revolutie moet niet gezien worden als een afgedankt verschijnsel uit de heilige geschiedenis van de politieke en sociale emancipatie, maar als een concrete vorm die de geschiedenis tussen de twintigste en de eenentwintigste eeuw heeft aangenomen. We moeten onder ogen zien dat met de buitengewone economische en technologische ontwikkeling van China - de belangrijkste gebeurtenis van de afgelopen 500 jaar - het tijdperk van Christoffel Columbus onherroepelijk geëindigd is. Het tijdperk waarin, om met Adam Smith te spreken, "de superioriteit van de Europeanen zo uitgesproken was, dat ze elk onrecht konden begaan", het tijdperk waarin Hitler, hun fanatiekste voorvechter, de blanke en westerse suprematie met alle mogelijke middelen wilde behouden.
De antikoloniale revolutie - de vernietiging van het wereldwijde systeem van kolonialisme en slavernij - werpt op een nieuwe en onverwachte manier het probleem van de opbouw van een postkapitalistische maatschappij op.
Wie als buitenstaander een oordeel velt over het in de geest van Marx uitgevoerde project van politieke en maatschappelijke emancipatie - een project dat begon met de Oktoberrevolutie, waarvan het epicentrum zich in het Oosten bevond - neemt een houding aan die Marx al sinds zijn jonge jaren belachelijk maakte. De revolutionaire kritiek moet gebaseerd zijn op de 'werkelijke strijd': "Wij treden dan niet de wereld doctrinair, met een nieuw beginsel tegemoet: Hier is de waarheid, kniel hier neer! (...) We zeggen haar niet: houd op met alle strijd, dat domme gedoe; wij willen je de ware strijdleuzen toeroepen." (MEW, dl. 1, p. 345) De afrekening met elke doctrinaire houding is de voorwaarde voor de wedergeboorte van het marxisme in het Westen.
Het marxisme werd geboren in het hart van het Westen en verspreidde zich dankzij de Oktoberrevolutie naar alle uithoeken van de wereld. Het drong krachtig door in economisch en sociaal onderontwikkelde regio's en landen die in cultureel opzicht veel van elkaar verschilden. Als gevolg van de joods-christelijke traditie klinken in het westerse marxisme vaak messianistische thema's door (de verwachting van een 'communisme' waarin alle conflicten en tegenstellingen verdwenen zouden zijn, en dat ervaren zou worden als het 'einde van de geschiedenis'. In de Chinese cultuur bijvoorbeeld is dit messianisme grotendeels afwezig. De ontwikkeling van deze cultuur kenmerkte zich gedurende duizenden jaren door een concentratie op de wereldlijke en sociale werkelijkheid.
De wereldwijde expansie van het marxisme betekende tegelijkertijd het begin van zijn interne diversificatie, de keerzijde van zijn overweldigende overwinning. Dit is iets dat in de loop van de geschiedenis ook met de wereldgodsdiensten gebeurde. In het christendom, dat Engels meer dan eens en niet zonder reden vergeleek met de socialistische beweging, komt de verdeling tussen aan de ene kant orthodoxie en andere kant protestantisme en katholicisme min of meer overeen met de verdeling tussen Oost en West. Aan het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw leek het christendom ook het Verre Oosten te veroveren. In China stonden jezuïtische missionarissen hoog in aanzien, en ze oefenden aanzienlijke invloed uit. Ze brachten geavanceerde medische en technische kennis met zich mee, maar pasten zich aan de cultuur van het gastland aan, doordat zij ook eerbied toonden voor Confucius en de voorouders.
In reactie op de bemoeienis van de paus, die zich zorgen maakte over de oorspronkelijke zuiverheid van de rooms-christelijke, gooide de Chinese keizer de poorten van het Rijk van het Midden voor de missionarissen dicht. Zolang het christendom overeenstemde met de Chinese cultuur en de wetenschappelijke, sociale vooruitgang bevorderde, kon het op een hartelijk welkom rekenen. Zodra het echter eeuwige zaligheid na dit leven beloofde en geen respect meer toonde voor de cultuur van het land en de bestaande maatschappelijke verbanden, werd het verworpen, omdat het niet langer in te passen was.
Iets dergelijks overkwam ook het marxisme. Onder Mao al voerde de Communistische Partij van China een 'verchinezing' van het marxisme door. Hieraan ontleende ze haar kracht in de strijd voor de bevrijding van de koloniale overheersing en voor de ontwikkeling van de productiekrachten, waarmee de onafhankelijkheid op economisch en technologisch gebied gewaarborgd moest worden, en tevens voor en de 'verjonging' van een land dat sinds de opiumoorlogen zijn 'Eeuw van Vernedering' doormaakte.
Het socialistisch en communistisch vooruitzicht van de Volksrepubliek China werd door haar leiders absoluut niet ontkend, maar juist vol trots verkondigd, echter zonder messianistische toevoegingen. De realisering van dit vooruitzicht zou moeten plaatsvinden tijdens een langdurig historisch proces waarin de sociale emancipatie niet gescheiden kon worden van de nationale emancipatie. De hoeders van de doctrinaire orthodoxie kwamen uit het Westen, het westerse marxisme verloochende zichzelf.
Het oosterse marxisme zou weinig geloofwaardig en eenvoudigweg banaal zijn, gezien vanuit een marxisme dat zich verheugde op een gedroomde verre, maar prachtige en utopische toekomst, waarvan het begin volkomen onafhankelijk zou zijn van welke materiële voorwaarden dan ook (de geopolitieke situatie of de ontwikkelingsfase van de productiekrachten). Het zou alleen een kwestie van revolutionaire politieke wil zijn.
Niet alleen China werd door het westerse marxisme met ontgoocheling en toenemende afstandelijkheid bekeken. Het twintig jaar durende verzet van Vietnam in de koloniale oorlog tegen Frankrijk en de Verenigde Staten kon rekenen op veel sympathie. Maar bijna niemand interesseert zich tegenwoordig nog voor de alledaagse taak van de economische opbouw in Vietnam.
Ook Cuba roept niet langer hetzelfde enthousiasme op als in de jaren dat het eiland voortdurend werd blootgesteld aan de dreiging van Amerikaanse militaire agressie. Nu dit gevaar geweken lijkt, streeft de communistische leiding van Cuba ernaar de onafhankelijkheid van het land vooral op economisch terrein te stabiliseren, en in dit streven ziet zij zich genoodzaakt om een aantal concessies te doen aan de markt en privébezit. Het eiland, dat niet langer een utopie in wording lijkt, maar dat worstelt met de moeilijkheden bij de opbouw van een postkapitalistische maatschappij, wordt daardoor in de ogen van de westerse marxisten een stuk minder fascinerend.
De eerste fase van de antikoloniale revolutie, vaak een gewapende strijd voor politieke onafhankelijkheid, wordt door het westerse marxisme met veel sympathie en theoretische belangstelling gevolgd. In de tweede fase echter, de strijd voor economische en technologische onafhankelijkheid, stuit de antikoloniale revolutie van de kant van westerse marxisten op desinteresse.
Dat het westerse marxisme geen nota nam van de kentering in de 20e eeuw die een splitsing in twee marxismes veroorzaakte, komt voort uit zijn eigen onvermogen. De gevolgen van deze splitsing bleken uiterst ongelukkig toen zich opnieuw donkere oorlogswolken samenpakten. De verschillen tussen Oost en West op het gebied van cultuur, economie, politieke en sociale ontwikkeling en op het terrein van de opgelegde taken verdwijnen niet zomaar. Het socialistische doel in het Oosten kan niet los gezien worden van de voltooiing van de antikoloniale revolutie op elk niveau.
In het Westen gaat het bij het bereiken van het socialistische doel alleen over de strijd tegen het kapitalisme, dat synoniem staat voor maatschappelijke polarisatie en toenemende oorlogsdreiging. Maar het is niet duidelijk waarom deze verschillen tegenwerking zouden moeten veroorzaken. Vooral omdat de banvloek van het westerse marxisme over dat in het Oosten niet het einde van de uitgestotenen dichterbij brengt, maar juist dat van de pleitbezorgers van een dergelijke excommunicatie.
De overwinning van elke doctrinaire houding, de bereidheid om elkaar binnen zijn eigen tijdsgewricht de maat te nemen, en het innemen van een filosofische in plaats van een profetische houding zijn de voorwaarden waaronder het marxisme in het Westen nieuw leven ingeblazen kan worden en zich verder ontwikkelen kan.
Bron: RotFuchs 255, april 2019.
Vertaling Frans Willems.