Werner Seppmann
Op het eerste gezicht lijkt het met het klassenbewustzijn van de loonafhankelijken in Duitsland niet goed te gaan. Ondanks ernstige sociaalpolitieke ingrepen, ondanks groeiende onzekerheden als gevolg van permanente 'herstructureringen' in de bedrijven en de verwoestende werking van het Hartz-4-systeem [voor de werkloosheidsuitkeringen en de sociale uitkeringen], maar ook gelet op de belangrijke en weinig gunstige veranderingen in de arbeidswereld door de toenemende overheersing van de computertechnologie, is niet veel te zien van passende (verzets)reacties van de afhankelijke beroepsbevolking.
Er zijn echter opvallende uitzonderingen: ook in de afgelopen jaren werd nadrukkelijk gestaakt, echter niet zoals in de voorgaande decennia in de industriële grootbedrijven, maar vooral in de 'dienstverleningssectoren'. Strijdlustig zijn de werknemers in die sectoren van de arbeidswereld gebleken, die te maken hebben met een hoge privatiseringsdruk. Nieuw is ook dat inmiddels verplegend personeel en artsen deelnemen aan stakingen in ziekenhuizen.
In de industriële kernsectoren is nog steeds wel sprake van een duidelijke nadruk op klassenbelangen - maar dan hoofdzakelijk van de kant van het kapitaal. Dat heeft met de reorganisaties die de afgelopen 20 jaar in de arbeidswereld hebben plaatsgevonden teneinde de winsten te vergroten, meer dan enkel een etappeoverwinning behaald. Een overduidelijke meerderheid van de loonafhankelijken lijkt zich te schikken in een soort 'noodlot' en de overwinning van het kapitaal als 'zonder alternatief' te accepteren.
Een op de eigen belangen gericht handelen, dat het klassenbewustzijn onder de loonafhankelijken bevordert, is dan ook de uitzondering. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van sociale conflicten geen sporen zou achterlaten in hun maatschappijbeelden, of dat het arbeidersbewustzijn als door en door aangepast moet worden beschouwd. Recente onderzoeken in Duitse industriële bedrijven konden opmerkelijke resultaten laten zien: "Door de zichtbare scheuren en onrechtvaardigheden brokkelt de legitimatiebasis van de kapitalistische economie af." De stelling dat het huidige economische systeem op den duur niet levensvatbaar is, werd door bijna de helft van de ondervraagden onderschreven, een derde twijfelde en slechts een vijfde was het er niet mee eens. (...) Ook had twee decennia geleden een opinieonderzoek (tot zijn spijt) al moeten vaststellen dat grote delen van de bevolking zelfs 'oude formuleringen van klassentegenstellingen en klassenstrijd - in toenemende mate weer - als beschrijving van de sociale en economische realiteit' passend vinden.
Precaire ervaringen op de arbeidsmarkt en een wijdverbreide onzekerheid zijn zeker niet zonder storende gevolgen gebleven voor het maatschappijbeeld van de loonafhankelijken. Ze kunnen de klassenspecifieke conflictervaringen wel gedeeltelijk toedekken, maar zeker niet volledig uitschakelen. In elk geval komt de huidige bewustzijnstoestand van de werknemers in de kernsectoren van het industriële systeem met een verrassende helderheid overeen met opvattingen die in de jaren 1950 al in een groot onderzoek door burgerlijk-academische sociologen werden waargenomen: "De industriearbeider ziet de samenleving steeds in een tweedeling en niet als een complexestructuur van veel klassen (...) De tweedeling wordt ontmaskerd als uitbuiting van de werkende klasse door de klasse die over de productiemiddelen beschikt." In dit onderzoek werd het maatschappijbeeld van de werkende klassen omschreven als 'dichotoom', dat wil zeggen dat de klassenblokken ervaren worden als door een onoverbrugbare kloof gescheiden. Daaraan is (ondanks enkele wijzigingen) tot op heden weinig veranderd. Gevraagd naar hun sociale status plaatsen velen zich weliswaar in een denkbeeldig 'midden', maar meestal alleen om duidelijk te maken dat men niet tot de 'uitgerangeerden' en 'verliezers' behoort.
De basis voor deze relatieve onveranderlijkheid van proletarische vormen van bewustzijn en mentaliteit - ondanks dat de opvattingen vervormen door alle scheuringen en fragmenteringen - is het feit dat de arbeidersklasse in de industriële sector (die zelfs volgens de omstreden indelingen van de officiële statistiek in Duitsland bijna 10 miljoen werknemers telt) nog altijd gekenmerkt wordt door de collectiviteit van haar sociale situatie in combinatie met conflictervaringen in het dagelijks werk. Vakbondsman Eberhard Fehrmann heeft de essentiële punten benoemd: "De industriearbeiders zien zich als geen andere fractie van de loonarbeiders blootgesteld aan een historisch permanente aanval van het kapitaal op hun arbeidsvoorwaarden. Stoommachine, taylorisme, automatisering en de huidige koppeling van digitale netwerken (industrie 4.0) hebben hier al in een vroeg stadium de bodem onder de mystificerende voorstelling van een idyllische burgerlijke wereld van vrijheid, gelijkheid en eigendom weggehaald en de onverenigbaarheid van kapitalistisch gemotiveerde arbeid en democratische samenleving laten ervaren.
De voortdurende technische verandering en discussie over hun arbeidsvoorwaarden, en de daarmee gepaard gaande beperking van hun identiteit en van hun ontwikkelingsspeelruimte, zijn nog altijd de basis van hun arbeidservaring, die hen tot een collectieve eenheid liet samengroeien en solidariteit en strijdlust diep in hun bewustzijn verankerde." Maar des te meer dringt zich natuurlijk de vraag op waar dan dat klassenbewustzijn als een politieke factor blijft?
Meestal is deze op zich gerechtvaardigde en zich ook opdringende vraag verbonden met onrealistische voorstellingen over de sociaal tot stand gekomen bewustzijnsprocessen. Het is alleszins juist dat het zijn het bewustzijn bepaalt, maar daarmee is nog niet gezegd dat het automatisch ook om een progressief bewustzijn moet gaan. Dat de kwestie gecompliceerder is, wordt al duidelijk door de zin in de 'De Duitse ideologie' van Marx en Engels, waarin benadrukt wordt dat met dit zijn het gehele 'levensproces' van de mens bedoeld wordt. En dit kan heel verschillende kenmerken vertonen.
Zo gelaagd en tegenstrijdig als de alledaagse verhoudingen en de socialisatieroutes van de individuen zijn, zijn ook de daardoor gekenmerkte bewustzijnsvormen. Hierdoor wordt het fundamentele inzicht van het historisch materialisme, dat de sociale processen een vormende invloed hebben op het denken, niet buiten werking gesteld, wel echter de automatische gelijkstelling van een benarde sociale positie en progressieve opvattingen.
In feite is zelfs het tegendeel het geval: het behoort tot de 'machtsgeheimen van de burgerlijke maatschappij' (Ernst Bloch) dat deze laatste met de door haar veroorzaakte sociaaleconomische conflicten desoriënterende bewustzijnsvormen voortbrengt. Een elementaire vorm van ideologie is het waren- en marktfetisjisme, dus vervormingen van het bewustzijn die het resultaat zijn van de heersende praktijk. Marx vond ze zo belangrijk dat hij erin 'Het kapitaal' een heel hoofdstuk aan heeft gewijd (over 'Het fetisjkarakter van de waar en zijn geheim') met de bedoeling de ideologische schijn te bestrijden, dat de bestaande machtsverhoudingen 'natuurlijk' en zonder alternatief zouden zijn en de mensen slechts radertjes in een buiten hun wil staand mechanisme. Zijn inzicht in de integrerende kracht van de diverse vormen van de kapitalistische praktijk demonstreert Marx ook met zijn in 'Het kapitaal' gegeven verwijzing naar een arbeidersklasse die "door opvoeding, traditie en gewoonte de eisen van die productiewijze erkent als vanzelfsprekende natuurwetten."
Omdat in de burgerlijke maatschappij spontane bewustzijnsvormen functionele onderdelen zijn van de bestaande verhoudingen, kan klassenbewustzijn enkel het resultaat zijn van sociale 'zelfverlichting': de mensen moeten zich zelf het inzicht in het karakter van het sociale conflict eigen maken. Op basis van deze fundamentele gedachte heeft Marx geen automatisme verondersteld tussen klassenpositie en klassenactie, maar de vorming van klassenbewustzijn en van een maatschappelijk succesvolle arbeidersklasse altijd aangeduid als politieke opgave in het kader van de objectieve voorwaarden: het bestaan van de arbeidersklasse is geworteld in objectieve structuren, haar positie in het productie- en reproductieproces. Dat zijn de centrale klassenkenmerken. Collectief actievermogen kan echter enkel het resultaat zijn van de bewustwording van het structurele en antagonistische karakter van de eigen bestaansvoorwaarden.
De industriële arbeidswereld is de ideale omstandigheid voor dergelijke collectieve leerprocessen. Bovendien kunnen acties in de goederenproductiesectoren van extra grote invloed zijn, omdat ze de meerwaardevorming op een centraal punt kunnen verstoren. Het gaat hier immers om plekken waar de mondiaal geproduceerde halffabrikaten samenkomen en pas door hun verwerking 'marktrijpe' artikelen worden.
Wel is het zo dat al sinds decennia zowel het absolute aantal grote bedrijven als ook hun gemiddelde personeelsbestand krimpt. Maar het politieke actievermogen hangt niet noodzakelijkerwijs af van de grootteverhoudingen. Of een bedrijfseenheid 2800 of 1200 medewerkers telt, is voor de politieke socialisatie en het organisatievermogen van de loonafhankelijken van minder betekenis dan de kwaliteit van de belangenformulering, de traditie van klassengevechten (of juist ook het gebrek aan continuïteit ervan) en het uit deze ervaringen resulterende bewustzijns- en actieklimaat.
Dat in de grote bedrijven het actievermogen kan opbloeien, daarvan is ook het kapitaal zich altijd bewust geweest. Aan de basis van een deel van de bedrijfsherstructureringen in de afgelopen decennia (bijvoorbeeld bij outsourcing) lag altijd ook de bedoeling om de ontwikkeling van actievermogen onder het personeel te voorkomen of af te remmen.
Ondanks alle veranderingen die de organisatie- en verzetsmogelijkheden van de loonafhankelijken bemoeilijken, bestaan in de industriebedrijven toch nog altijd structuren die gunstig zijn voor mobiliseringsprocessen. Daarom hangt de "radicale verandering van een sociaal systeem nog altijd af van de klasse die de menselijke basis van het productieproces vormt. In de ontwikkelde kapitalistische landen is dat de industriële arbeidersklasse. De veranderingen in de samenstelling van deze klasse en de mate van haar integratie in het systeem veranderen de potentiële rol van de arbeiders niet." (Herbert Marcuse in 'Versuch über die Befreiung')
In het eerder genoemde onderzoek naar het maatschappijbeeld van werknemers in de industriële kernsectoren wordt erop gewezen dat de conflictervaringen, in combinatie met persoonlijke 'ervaringen van minachting', een sluimerend antikapitalisme teweegbrengen - dat echter ook 'zonder standplaats' is, omdat het geen richtinggevende gezichtspunten en organisatorische aanknopingspunten kent. Juist daarom is het bestaan van dit conflictbewustzijn zo opmerkelijk, zonder dat het al een klassenbewustzijn weergeeft, want uit het ervaren van sociale conflicten ontwikkelen zich niet automatisch geëigende voorstellingen van de klassenverhoudingen.
Voor de vorming en fundering van klassenbewustzijn zijn tussenstappen nodig. Kort geformuleerd: georganiseerde verlichting door een verlichte organisatie is daarbij absolute noodzaak. Niet alleen de ongefilterde ervaring van de massa's, maar het bewust overdenken ervan bepaalt uiteindelijk of in het protest een nieuwe vorm van sociaal bewustzijn ontstaat of niet. De arbeidersklasse zal zich niet kunnen opwerpen als de uitvoerder (het subject) van veranderingen, wanneer haar leden niet vóór het uitbreken van de klassengevechten - alleen die maken de ontwikkeling van revolutionair bewustzijn mogelijk - de noodzakelijke opvoeding, scholing en praktische test als proletarische voorhoede hebben ondergaan in het verwerken en uitdragen van het revolutionaire programma.
Ook de vermeende 'theoretica van de spontaniëteit' Rosa Luxemburg heeft dat in wezen niet anders gezien: het proletariaat kan "pas in het vuur van lange en hardnekkige gevechten de graad van politieke rijpheid bereiken (...) die het in staat zal stellen tot de uiteindelijke grote omwenteling." (in 'Sociale hervorming of revolutie') 'Verlichte organisatie' betekent overigens ook dat de krachten van de verandering sociaaltheoretisch bij de tijd moeten zijn, dat ze moeten weten wat zich in de samenleving afspeelt om een idee te hebben van de concrete actievoorwaarden. Zonder maatschappijtheoretische kundigheid is de politieke oproep aan de arbeidersklasse een wereldvreemd, een hol ritueel. Alleen met de bekwaamheid om een analyse te maken van de huidige tijd, is het mogelijk de subjectieve waarnemingsvormen van de objectieve tegenstrijdigheden te verbinden met progressieve leereffecten. (...)
Bron: bijlage bij RotFuchs 255, april 2019; http://www.rotfuchs.net/files/rotfuchs-beilagen-pdf/RF-255-04-19-Beilage-Klassenbewusstsein.pdf
Vertaling en bewerking: Louis Wilms.