Nick Wright bekijkt de mogelijkheden om de EU te hervormen in plaats van te verlaten
Over vrijwel alle belangrijke politieke vraagstukken zijn de Britse socialisten het onderling eens, maar over de meest omstreden kwestie van de afgelopen decennia - het al dan niet verlaten van de Europese Unie - liggen ze behoorlijk met elkaar overhoop.
De Britse bevolking heeft een duidelijk mandaat gegeven om uit de Europese Unie te stappen en krijgt hierbij de steun van wat we 'lexit internationalistisch links' zouden kunnen noemen. Dwars hiertegen in zien we een grote verscheidenheid aan opvattingen die stuk voor stuk een internationalistisch karakter claimen en waarmee beweerd wordt dat de EU op een socialistische manier hervormd kan worden.
In het midden en aan de rechterkant van de Labour Party heeft altijd een stroming bestaan die eerst de EEG en later de EU in zijn verschillende stadia beschouwde als dé plek waar een Labourregering de Britse belangen kon behartigen. Lange tijd vormde deze stroming echter een minderheid, en toen Groot-Brittannië onder leiding van de Conservatieven in de jaren zeventig zonder referendum lid werd van de EEG verhardde het anti-Europese standpunt zich. Parlementsleden en anderen partijleden kregen wel toestemming om campagne te voeren voor het lidmaatschap maar de Labour-leiding en de vakbeweging bleven zich ertegen verweren.
Toen de EEG en later de EU zich steeds duidelijker op weg begaven naar een federale bestemming verwelkomde een aantal mensen in het centrum en ter rechterzijde van de partij - met Tony Blair voorop - het idee dat Groot-Brittannië deel zou moeten uitmaken van de eurozone.
De meest vooraanstaande Labour-politicus die zich hiertegen verzette was Gordon Brown. In zijn Mansion House Speech in 2006 zette hij tegenover de Londense financiële elite zijn bezwaren duidelijk uiteen. In principe was hij niet tegen de euro, maar hij concludeerde dat het "op dit moment verkeerd zou zijn om eraan mee te doen."
Brown pleitte hartstochtelijk voor de verdediging van flexibele arbeidsmarkten en versoepeling van de bankregels. Hij riep op tot verzet tegen een eengemaakte Europese regelgever en tegen wat hij "nieuwe en overbodige voorstellen om de vennootschapsbelasting in Europa te harmoniseren" noemde.
Waarschijnlijk was minister van Financiën Brown voor de Britse financiële wereld de beste vriend aller tijden, en hij legde zich er volledig op toe om van Groot-Brittannië het centrum van de kapitaalmarkten te maken. In overeenstemming met zijn voorkeur voor flexibele arbeidsmarkten vertikte New Labour het consequent om Thatchers antivakbondswetten in te trekken, hoewel zijn partij deze toezegging gedaan had toen ze nog in de oppositie zat.
De beleidsdiscussies die zich binnen de Labour Party afspelen vormen misschien wel het duidelijkste bewijs dat meningsverschillen in de heersende klasse wel naar boven moeten komen wanneer de partij garant moet staan voor 'fiscale verantwoordelijkheid', oftewel het handhaven van de kapitalistische stabiliteit. Ze laten ook zien dat er aan de rechterkant evenveel verschillen zijn als aan de linkerkant.
Brown stelde zich de EU voor als een platform van strijdige meningen en hij ontpopte zich als een ware voorvechter van een gedereguleerd financieel systeem en geglobaliseerde handel. Ook verwees hij naar Adam Smith en diens inzicht uit de tijd van voor de globalisering, een inzicht dat gebaseerd was op "ons fundamentele geloof in vrijheid en internationalisme, dat ervoor zorgde dat een handelsnatie een eind kon maken aan het mercantilisme, de Graanwetten, het protectionisme en zo de fundamenten kon leggen voor een open in plaats van een gesloten monetair systeem."
Een nog hartstochtelijker pleidooi voor een kapitalistische globalisering, een ongebreidelde macht van het kapitaal en een gedereguleerde arbeidsmarkt is moeilijk voorstelbaar.
De huidige meningsverschillen, die binnen de arbeidersbeweging bestaan over de EU, houden maar weinig verband met de vroegere discussies. Gordon Browns loyaliteit aan de wereldwijde kapitalistische orde wordt natuurlijk gedeeld door een aanzienlijk deel van Labour-parlementsleden, maar zij durven dit nauwelijks zo onomwonden te zeggen.
In plaats daarvan wordt het verpakt in internationalistische bewoordingen, als 'vrijheid van beweging' en als de praktische uitdrukking van socialistische waarden tegenover een bekrompen chauvinisme. De term 'socialisme' beleeft zo een wonderbaarlijke renaissance onder parlementsleden, al is een grondige kennis van de term en zijn basisbegrippen allang geleden weggekwijnd.
Ooit werd het socialisme gezien als het historische project van een politiek bewuste arbeidersklasse, maar nu wordt de term gebruikt in een politiek discours dat meestal gepaard gaat met vijandigheid ten opzichte van de uitgesproken standpunten van de meerderheid van deze werkende klasse. Hij wordt gebruikt om de vele omkeringen van de waarheid te verdoezelen, hetgeen noodzakelijk is om de werkende klasse als voornaamste vehikel voor verandering uit te sluiten.
De linksere variant van de dominante stroming in het parlement vormt een merkwaardig opvanghuis, waar haar voorstanders zich gedwongen zien om een theoretische rechtvaardiging te vinden voor hun bondgenootschap met de grote media en bedrijven, de vertegenwoordigers van het grootkapitaal en de financiële oligarchie.
De meest recente manifestatie van deze ongemakkelijke koppeling vond plaats toen de bewegingen 'Love Socialism Hate Brexit' en 'Left Unity' door de bekende straten van Westminster liepen, waarbij ze ongekende steun van het establishment en massale media-aandacht kregen. Als een dergelijke demonstratie georganiseerd werd door de 'Stop the War Coalition' of de 'People's Assembly Against Austerity' zou ze veel minder publiciteit krijgen.
Omdat de neoliberale kapitalistische orde een transnationaal karakter heeft en met haar instellingen heel Europa beheerst, menen linkse 'remainers' dat het verzet tegen deze orde eveneens op internationaal niveau gevoerd moet worden, binnen de bestaande structuren van de Europese Unie.
Doordat ze losgezongen zijn van het gezond verstand van miljoenen arbeiders roepen hun theoretici allerlei kleinerende stereotypes van de arbeidersklasse in het leven, die gebaseerd zijn op de verbeelding en bekrompen vooroordelen van een bevoorrecht deel van de middengroepen. Op deze manier worden de voornaamste mobilisering van de opinie van de werkende klasse in jaren en de bewuste daden van miljoenen werkers genegeerd, en stemmers uit de werkende klasse worden weggezet als onnozele halzen of erger: als racisten en xenofoben.
Het is natuurlijk noodzakelijk om het verband te onderkennen tussen de furieuze campagnestrategie van de bourgeois-Brexiteers en het voortleven van deze reactionaire ideeën in de hele Britse maatschappij. Begrip van de realiteit van het politieke leven in Groot-Brittannië is echter onmogelijk zonder dat we de ongemakkelijke waarheid onder ogen zien dat dergelijke reactionaire ideeën wijdverbreid zijn en dat ze, zoals uit de enquête van Lord Ashcroft Polls bleek, springlevend zijn onder de voor- én tegenstanders van de Brexit.
Linkse 'remainers' zijn ervan overtuigd dat de Europese Unie hervormd moet worden en dat dit mogelijk is. De centrale discussie bij links zou juist hierover moeten gaan. De stroming die 'blijven en hervormen' bepleit vertikt het echter om zich met deze vraag bezig te houden en dit frustreert een zinvolle discussie. Normaal gesproken zouden we een geloof waaraan zo krampachtig en zonder onderbouwing uit theorie of praktijk, afdoen als een illusie, als het resultaat van een vals bewustzijn of het lidmaatschap van een sekte. In dit geval kunnen we het misschien wat vriendelijker omschrijven, als een geval van symptomatische afwezigheid.
We mogen niet twijfelen aan de goede trouw en oprechtheid van mensen die de EU als neoliberale constructie aanvaarden, maar tegelijkertijd geloven dat deze hervormd kan worden. Het is een goede gewoonte om te proberen om controversiële vraagstukken te bezien vanuit de tegenpartij, en dus moeten we - eveneens te goeder trouw - nuchter bekijken op welke manier onze socialistische hervorming van de Europese Unie moet plaatsvinden, en nagaan wat mogelijk is en wat niet.
Het besluitvormingsproces van de EU wordt bepaald door een reeks verdragen die bindend is voor alle lidstaten. De bepalingen in deze verdragen moeten worden opgenomen in de nationale wetgevingen. Het Centrum voor Europese Beleidsstudies (CEPS) biedt een handige samenvatting van de procedures (zoals vastgelegd in artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie) die moeten worden doorlopen om een EU-verdrag te wijzigen.
Het wijzigen van een verdrag blijkt ingewikkeld, maar in het eenvoudigste geval komt het erop neer dat de Europese Raad - bestaande uit de regeringsleiders - een voorstel overweegt dat afkomstig is van een nationale regering, het Europees Parlement of de Europese Commissie. Dit voorstel wordt vervolgens aan elk van deze organen en, indien er geld bij komt kijken, ook naar de Europese Centrale Bank gestuurd. De Europese Raad beslist daarna met meerderheid van stemmen over het voorstel. De voorzitter van de Europese Raad roept vervolgens naar eigen goeddunken een zogenaamde Conventie bijeen, die bestaat uit vertegenwoordigers van nationale parlementen en regeringen, het Europees Parlement zelf en de Commissie. Deze Conventie heeft tot taak het voorstel te bespreken en om een ontwerpverdrag op te stellen, als er overeenstemming bereikt wordt tenminste.
De volgende fase is de organisatie van een intergouvernementele conferentie, waar de tekst van het ontwerpverdrag besproken wordt. Indien deze wordt goedgekeurd, wordt hij naar alle nationale parlementen gestuurd om te worden behandeld volgens de nationale wetten van elk land - in het geval van Groot-Brittannië door een beslissing van het parlement of door een referendum georganiseerd in overeenstemming met een zogeheten 'Act of Parliament'. Voor de vooruitzichten van onze Europese weg naar het socialisme is er gelukkig slechts een eenvoudige meerderheid van de EU-landennodig om tot een verdragsherziening te komen.
Laten we de hachelijke situatie van de Europese sociaaldemocratie en de fragmentarische toestand van socialistisch en communistisch links even negeren, en laten we ons een ideale situatie voorstellen waarin een meerderheid van de lidstaten zich achter onze linkse agenda geschaard heeft.
In dat geval moeten we erop rekenen dat de voorzitter van de Europese Raad, per 1 december een rechtse Belgische liberaal, op een eerlijke en evenwichtige manier gebruikmaakt van zijn bevoegdheid in de besluitvorming over het ontwerpverdrag. Ook moeten we rekenen op een al even rechtvaardige en onpartijdige benadering door de antisocialistische minderheid van regeringsleiders die daarna worden betrokken bij het raadplegingsproces.
We zullen moeten vertrouwen op een coöperatieve houding van het Europees Parlement. Dit is belangrijk omdat een van zijn bevoegdheden ligt in de adviserende rol van het EP in een dergelijke situatie.
Hoe dan ook is ons revolutionaire project - een doorslaggevende verschuiving van de macht en rijkdom die nu in handen is van een kapitalistische klasse die een ongekende macht heeft over het EU-apparaat - afhankelijk van de vraag of regeringen die tegen onze verdragsherziening zijn toe willen geven aan onze argumenten en of ze tot een consensus willen komen. Na de onderhandelingen over dit proces moet het gewijzigde verdrag ter ratificatie naar elke afzonderlijke lidstaat gestuurd worden. Onze socialistische vooruitzichten hangen nu af van de vraag of elke lidstaat het met het verdrag eens is. Een of meer lidstaten kunnen het voorstel natuurlijk afkeuren, waardoor het alsnog verworpen wordt.
Een schrale troost is misschien dat de bevolkingen of de parlementen van de EU-landen die tegen waren altijd nog de gelegenheid hebben om van gedachte te veranderen.
Morning Star, 31 oktober 2019, vertaling Frans Willems.