Deel 1, zie deel 2 (slot)
John Bellamy Foster en Farooque Chowdhury
Farooque Chowdhury, journalist van het Indiaas socialistisch tijdschrift Frontier Weekly, interviewt John Bellamy Foster, redacteur van het Amerikaans socialistisch tijdschrift Monthly Review. [Deel 1 van 2]
Farooque Chowdhury: De politieke landkaart aan beide zijden van de Atlantische Oceaan wordt in toenemende mate gekenmerkt door de opkomst van rechts. De meeste Europese economieën - van de grote, sterke tot de kleine, zwakke - zijn getuige van de electorale opmars van rechtse krachten. Aan de overzijde van de Atlantische Oceaan komen rechtse krachten en tendensen op, zowel in de reguliere politiek als in nieuwe groepen die geweld propageren en daar hun toevlucht toe nemen. Op beide continenten is de sfeer inmiddels grimmig. Wat zijn de sociaaleconomische en politieke oorzaken van de opkomst van rechts in deze twee regio's?
John Bellamy Foster: Zonder twijfel hebben we te maken met een golf van rechtse bewegingen waarvoor de term neofascisme de meest geschikte benaming lijkt. Als we proberen te begrijpen wat er vandaag gebeurt, dan is het volgens mij belangrijk een historisch perspectief te schetsen. In 1920 waren er wereldwijd zo'n 25 liberaal-democratische staten, met name in West-Europa en op het Amerikaans continent. In 1944 waren van de 64 onafhankelijke staten op de wereld er nog maar zo'n 12 een liberale democratie. Dat had natuurlijk alles te maken met de groei van het fascisme, maar de werkelijke materiële oorzaak van de achteruitgang van het liberalisme in de jaren 1920 en 1930 lag in een sociaaleconomische crisis die het hele kapitalistische system aantastte, en verbonden was met een strijd om de wereldhegemonie. Na de Eerste Wereldoorlog hebben we eerst een korte periode van vooruitgang gezien en vervolgens een economische stagnatie als gevolg van de overaccumulatie van kapitaal. Het resultaat was een bijna algemene politieke ontreddering, die een broedplaats bleek voor fascistoïde bewegingen.
Zoals de meeste historici gaan marxistische theoretici ervan uit dat de ruggengraat van het fascisme gevormd wordt door een politiek blok of alliantie van het (tegenwoordig financieel) monopoliekapitaal en de lagere middenklasse (of kleine burgerij). In het verleden heeft radicaal rechts altijd kracht geput uit plattelandssectoren, gevestigde religies, gepensioneerden en militaire sectoren. Fascisme, dat altijd in een marginale vorm aanwezig is in kapitalistische samenlevingen, komt nooit op eigen kracht tot volle ontwikkeling. Het kan zich alleen dan tot een beweging aaneensluiten, als de kapitalistische klasse het stimuleert en steunt door actief de reactionaire elementen uit de lagere middenklasse te mobiliseren.
Even belangrijk is het om te begrijpen dat het tegenovergestelde van fascisme niet (zoals bij kapitalisme in het algemeen) socialisme is, maar liberale (of constitutionele) democratie. Als deze in een periode van economische en politieke crisis een belemmering wordt voor de kapitalistische heerschappij, dan zullen de heersende krachten proberen hun dominantie te beschermen, te handhaven en uit te breiden door een verschuiving van de kapitalistische staat naar hard rechts. Dit vereist de mobilisatie van de achterhoede van het systeem, afkomstig van de meer reactionaire elementen van de lagere middenklasse of kleine burgerij. Ook al betekent de opkomst van het fascisme een dramatische verandering, het gebeurt binnen het kapitalisme en het vormt een onderdeel van de algemene logica ervan.
Hoe moeten we met dit als historische achtergrond kijken naar de groei van radicaal rechts, die we momenteel zien in heel Europa, in de VS en ook in enkele opkomende economieën? Natuurlijk zijn de omstandigheden in de 21ste eeuw heel anders. Maar de economische en politieke crises die eigen zijn aan het systeem, en het antwoord van de kapitalistische klasse daarop kunnen gezien worden als weerspiegeling van zowel de continuïteiten van het kapitalisme als de veranderingen erin. Momenteel is er weer sprake van een structurele crisis van het kapitaal - het meest zichtbaar in de Grote Financiële Crisis van 2008-10 - maar nu veel dieper en al begonnen in de jaren 1970, toen in de ontwikkelde kapitalistische economieën een langdurige vertraging startte. De stagnatie, gekenmerkt door de overaccumulatie van kapitaal, is in onze tijd nog veel duidelijker, omdat die vergezeld gaat van de grootste ongelijkheid in de geschiedenis. De wereld heeft ook de opkomst gezien van een nieuwe fase van het imperialisme - het best aangeduid met laat-imperialisme - waarin de internationale uitbuiting/onteigening geïntensiveerd is in de context van de globalisering van de productie en het overwicht van mondiale waardeketens. Internationale conflicten en racisme nemen toe. Zowel de VS als Europa hebben te maken met de achteruitgang van hun eigen positie binnen de internationale economische hiërarchie, gesymboliseerd door de opkomst van China. Bovenop dit alles is er een planetaire ecologische crisis van een historisch ongekende omvang, die de toekomst van de mensheid zelf bedreigt, niet in de verre toekomst maar al in de huidige eeuw.
Het neoliberalisme, dat de staat ondergeschikt probeert te maken aan de markt en tegelijkertijd het staatsapparaat gebruikt om marktverhoudingen af te dwingen, ontbindt alle fundamenten van gemeenschapsverhoudingen en vormt ze om tot enkel goederenverhoudingen. Dit heeft er voor gezorgd dat de staat zijn legitimiteit verloor, met als onbedoeld effect de stimulering van de ontwikkeling van radicaal rechtse of neofascistische bewegingen, die samen met de werkende armen gekant zijn tegen de liberale/neoliberale politieke elites. Xenofoob racisme wordt gericht tegen immigranten en groepen uit het Mondiale Zuiden. Tegelijkertijd hebben een permanente oorlog en imperialistische gemotiveerde coups gezorgd voor miljoenen vluchtelingen. Alles bij elkaar zijn de huidige omstandigheden die van historische economische, sociale en ecologische crises die gepaard gaan met verhevigd imperialisme en oorlog.
F.C.: De meeste discussies over de opkomst van rechts gaan over de massale steun die deze reactionaire bewegingen weten te verzamelen. Laten we die steun eens nader bekijken. U heeft gezegd dat de klassenbasis te maken heeft met de mobilisatie van de lagere middenklasse door sectoren van het heersend financieel monopoliekapitaal. Zou u wat meer kunnen zeggen over de klassenbasis van deze rechtse politieke macht? Moet deze bepaald worden op grond van de steun die deze macht krijgt uit de bredere samenleving, of juist op grond van de klassenbelangen die door deze macht gediend worden?
J.B.F.: Ik denk dat het grootste deel van de verwarring in dit verband het gevolg is van het feit dat er geen klassenanalyse van deze veranderingen wordt gemaakt. Vanuit een klassenperspectief is het duidelijk dat we de groei van allerlei fascistoïde bewegingen zien: zij het prefascisme, protofascisme, klassiek fascisme, postfascisme, neofascisme, neoliberaal fascisme, oerfascisme, perifeer fascisme, witte suprematie of nationaal populisme - kies maar. Deze bewegingen hebben bepaalde duidelijke, op klasse gebaseerde kenmerken of tendensen gemeen. In het liberale discours is het gebruikelijk om deze bewegingen te benaderen op het niveau van het uiterlijk, in termen van hun ideologische kenmerken, maar zo'n idealistische aanpak versluiert alleen maar de onderliggende realiteit.
Marxistische theoretici hebben fascisme gedefinieerd in klassentermen, als bewegingen die hun massabasis hebben in de mobilisatie van de wispelturige lagere middenklasse of kleine burgerij, die geneigd is om zowel pro-kapitaal te zijn (maar wel tegen wat ze ziet als elitaire, vriendjespolitieke en financiële belangen, soms vermengd met antisemitisme zoals in de nazi-ideologie), als ook anti-arbeidersklasse/anti-immigrant, racistisch en xenofoob. De lagere middenklasse leeft in de angst om in de grote 'ongewassen', straatarme arbeidersklasse onder haar terecht te komen. Tegelijkertijd staat ze zeer argwanend tegenover de hogere middenklasse boven haar, die hoger opgeleid is en zich vaak beter thuis voelt bij de liberaal-democratische staat.
Zoals Karl Marx benadrukte, zijn klassengrenzen altijd poreus, en in veel opzichten kan het grootste deel van de lagere middenklasse objectief gezien worden als onderdeel van de brede arbeidersklasse. Zeker tegenwoordig, nu van betrekkelijk weinigen in de lagere middenklasse gezegd kan worden dat ze hun eigen productiemiddelen bezitten. Desondanks is het onderscheidende van deze klasse (zowel cultureel als economisch en vaak etnisch) op praktisch niveau behoorlijk duidelijk. In de VS is deze bevolkingsgroep overwegend wit en nationalistisch, geniet ze economische, culturele en raciale privileges en beschouwt ze zichzelf vaak als de authentieke zogenoemde middenklasse. In de meeste ontwikkelde kapitalistische samenlevingen gaat het om misschien 20 tot 25 procent van de bevolking, maar de invloed ervan is veel groter.
Natuurlijk gaat het bij fascistoïde bewegingen nooit alleen maar om absolute aantallen. De massamobilisatie van radicaal rechts - waardoor een bijzondere macht ontstaat, die opereert op basis van zijn eigen ideologie - is normaal gesproken alleen mogelijk wanneer die gesteund wordt door belangrijke delen van het financieel monopoliekapitaal, die op alle mogelijke manieren hulp bieden. Tegelijkertijd domineert het grote kapitaal het feitelijke politiek-economische terrein waarin radicaal rechtse bewegingen tot ontwikkeling komen. Zodra een fascistische beweging eenmaal aan de macht is gekomen, probeert men aan de top de beweging te zuiveren - indien nodig met buitengewoon gewelddadige middelen - om zo de meer 'radicale' kaderleden te neutraliseren en ze volledig ondergeschikt te maken aan de belangen van de dominante kapitalistische fractie. Tegelijkertijd wordt via Gleichschaltung (gelijkschakeling) geprobeerd om met propaganda en terrorisme elementen van de hogere middenklasse en van de arbeidersklasse in het gelid te krijgen en zo de feitelijke materiële steun voor het regime te verbreden.
Binnen het neofascistische blok zijn het altijd de grote bedrijven die in de economische sfeer de baas zijn. Wat het kapitaal betreft staat nog steeds de geldeconomie voorop. Trumps grootste waarde voor de heersende klasse ligt in het feit dat hij - door de politieke macht die hij ontleend heeft aan de mobilisatie van radicaal rechts - toegevoegde waarde kan leveren aan de rijken door belemmeringen weg te nemen voor de invloed van de markt in alle aspecten van de samenleving. Het politiek-economisch beleid van de regering-Trump heeft dan ook weinig te maken met de eisen van zijn politieke basis, maar vooral met het versterken van de macht van het financieel monopoliekapitaal: enorme belastingvoordelen en subsidies voor grote bedrijven en de rijken; economische en ecologische deregulering; ondermijning van de vakbonden; snelle privatisering van het onderwijs; uitbreiding van de strafrechtspraak; afbraak van de geringe vooruitgang die geboekt is in toegankelijke gezondheidszorg voor de bevolking; toegenomen steun voor de financiële sector; en een meedogenloze oorlog ten behoeve van de Amerikaanse hegemonie, zonder enige behoefte om vrijhandel of mensenrechten te eerbiedigen. [In deel 2 de rol van links]
Deel 1, zie deel 2 (slot)
Bron: Monthly Review, oktober 2019;
https://monthlyreview.org/2019/10/01/the-rise-of-the-right
Vertaling en bewerking: Louis Wilms.