Ron Verhoef
Wat is het doel van een goede opleiding? Daarover zijn de meningen al eeuwenlang verdeeld. In de Middeleeuwen stond het vergaren van kennis binnen een religieuze context voorop. Tijdens de Reformatie ging het erom mensen te leren de bijbel te lezen. Dat was in ieder geval helder. Vanaf de 19de eeuw verdween die helderheid volledig en dat is nog steeds zo.
Is het nu de zelfontplooiing, het begrijpen van de wereld, het krijgen van een betere baan, het kunnen begrijpen van de bijbel? Dat zal voor iedereen wel anders zijn. Op bestuursniveau is het echter eenduidig. Voor de overheid is een opleiding bedoeld om iemand voldoende bagage mee te geven om in het bedrijfsleven optimaal te functioneren, waarbij dan ook nog van belang is dat het bedrijfsleven daar nauwelijks kosten voor hoeft te maken.
Datzelfde bedrijfsleven meent dat opleidingen nu niet voldoende aansluiten op de praktijk van het bedrijfsleven; er wordt bovendien een hoop overbodige ballast aangeleerd. Zoals in een eerder artikel al aangegeven was de Europese Ronde Tafel van Industriëlen (ERTI) er al in 1988 bij om in het rapport 'Investeren in kennis' de trend te zetten. In de ogen van deze multinationals leren scholen leerlingen teveel kennis aan en te weinig vaardigheden (de titel van het rapport is dan ook enigszins verwarrend). De vaardigheden die dan wel aangeleerd werden waren niet altijd nuttig in de praktijk en dus was de baas veel geld kwijt met het inwerken van personeel.
Ook nu nog is één van de argumenten voor het hervormen van het onderwijs dat de kloof tussen het bedrijfsleven en de scholen te groot is. De 1040 urennorm is mede bedacht om leerlingen te laten wennen aan een normale werkdag van acht uur. Velen zullen wellicht instemmend knikken bij de vaststelling dat scholen en bedrijven inderdaad niet goed op elkaar aansluiten. Maar is dit nieuw? Nee, al eeuwenlang roept het bedrijfsleven dit en het dichten van die kloof was een van de verborgen achtergronden van het invoeren van de mammoetwet in 1968.
Nu is die kloof niet te ontkennen, wie kan zich niet de eerste werkdag herinneren, vers van school en dan aan de bak om er achter te komen dat er nog heel veel dingen zijn die je niet weet en kunt. Het is de vraag of dit erg is. Gaat het er niet om dat een school je een bepaald denkniveau aanleert? En is het leven niet meer dan werken alleen? Moet een school ook niet bijdragen aan kennis die nuttig is voor je privéleven? Ik zou al deze vragen beantwoorden met ja, het bedrijfsleven met nee.
Die verschillende benadering is sinds de komst van het neoliberalisme duidelijker dan ooit. Sinds een paar jaar worden er in het onderwijs nieuwe kwalificatiedossiers gemaakt, dit zijn dossiers waarin staat welke kennis en vaardigheden een leerling minimaal moet hebben om een diploma van een bepaalde school te krijgen. Die eisen voor het eindniveau waren er natuurlijk altijd al, maar deze keer zijn ze wel heel bijzonder tot stand gekomen. De multinationals namelijk, met het ERTI voorop, namen het initiatief voor het maken van die nieuwe dossiers en dat blijkt.
De ERTI heeft eerst zelf aangegeven waar leerlingen volgens haar te weinig kennis hadden en de dossiers zijn op grond van die gegevens samengesteld. Op papier is het dan nog zo dat een leerling zelf mag kiezen en zelfs meer keuzevrijheid heeft dan voorheen, in de praktijk is dat niet zo. Veel meer vaardigheden moeten worden aangeleerd in de praktijk, vindt de ERTI, en dus bij een bedrijf. Dat bedrijf bepaalt welke vakken de leerlingen wel en niet gaan volgen. De leerling krijgt zo een diploma dat precies op maat gesneden is voor dat bedrijf maar niet voor andere bedrijven en heeft al helemaal geen vaardigheden aangeleerd waar iemand in zijn persoonlijke leven ook iets aan heeft.
Kan de ERTI dit zo maar doen? Het antwoord is ja, want voor elke beroepsgroep bestaat er wel een branchevereniging en deze brancheverenigingen steunen het beleid volledig. Dat neemt met name voor de MBO's een groot deel van de bewegingsvrijheid weg omdat het juist deze verenigingen zijn die in de kenniscentra zitten die de kwaliteit van het onderwijs moeten controleren en garanderen.
Is alle zelfontplooiing dan straks verdwenen? Het antwoord is nee. Natuurlijk begrijpt het bedrijfsleven ook wel dat er tegen een al te grote inmenging veel weerstand zal bestaan en dus blijven vakken die niet direct met het werkveld verbonden zijn bestaan, maar krijgen ze wel steeds minder aandacht. Zo worden het aantal lessen geschiedenis en maatschappijleer tot een minimum beperkt. Wat er dan van maatschappijleer overblijft is wel weer grotendeels bedoeld om op de werkvloer te kunnen worden gebruikt.
Een van de onderwerpen is de arbeider in de onderneming. Doel van dit onderwerp is om de leerling aan te leren hoe zich te gedragen op het werk en hoeveel levensvervulling een betaalde baan wel niet kan geven, voor sommigen zal dat laatste ook zeker zo zijn. Vervolgens moet het belang worden aangeleerd van goede relaties tussen vakbonden en werkgevers. Het belang van vakbonden wordt nog wel genoemd, maar de insteek is toch vooral dat die vakbonden het belang van de werkgever niet mogen schaden.
Er is ook wel een onderwerp dat slaat op het privéleven van leerlingen, maar heeft dat dan met zelfontplooiing te maken? Laten we er eens naar kijken. In wezen gaat het maar om twee dingen: gezondheid en seksuele voorlichting. De insteek bij gezondheid is dat de kosten van ziek zijn de economie teveel schaden. Een arbeider die ziek is kan immers niet werken en moet bovendien nog eens verzorgd worden. De module gezondheid beperkt zich dan ook tot het aanleren van persoonlijke hygiëne en het aanleren van een half uur beweging per dag. Allemaal belangrijk overigens, maar wat te denken van omgaan met een ziekte of met een terminale zieke? Hoe zit het met het herkennen van ziektes? En waar is de solidariteit gebleven in deze module die ziekte uitsluitend ziet als een kostenpost.
Ook het hoofdstuk seksuele voorlichting heeft die insteek. Het gaat niet om het voorlichten over de plezierige kanten van seksualiteit, maar het is vooral ingegeven door het toegenomen aantal geslachtsziektes en tienerzwangerschappen onder jongeren. Opnieuw allemaal natuurlijk heel belangrijk, maar niet het enige. Opnieuw is de insteek hoeveel de behandeling van geslachtsziektes en tienerzwangerschappen de gemeenschap wel niet kost, maar hoe zit het dan voor de aandacht van het persoonlijk leed? Blijkbaar is dat niet belangrijk. Het persoonlijk leed vind plaats in de privésfeer en zolang dat maar niet zichtbaar is op je werk maakt het de overheid weinig uit.
Dan blijft er nog een ander onderwerp over dat helemaal niets met het bedrijfsleven te maken heeft: politieke vorming. Waarschijnlijk hoef ik niet uit te leggen wat daar zoal onder wordt verstaan. Een stem op de NCPN in ieder geval niet, want dat soort kleine partijen wordt als nutteloos gezien en uiteraard moet leerlingen vooral aangeleerd worden nuttig te stemmen en verder hun mond te houden.
De nieuwe dossiers zijn dus op maat van het bedrijfsleven geschreven. Vooralsnog hebben de bedrijven geen directe invloed op de scholen, in die zin dat ze nog geen deel uitmaken van het bestuur of openlijk scholen mogen sponsoren. Zoals dit artikel echter heeft laten zien is de indirecte invloed van het bedrijfsleven groot. De ERTI vergadert immers regelmatig met de Europese ministers en de kwalificatiedossiers worden opgesteld in overleg met het bedrijfsleven, maar in de praktijk betekent dit gewoon op last van het bedrijfsleven.
Gelukkig bestaat hier steeds meer weerstand tegen bij docenten, maar ook bij steeds meer wetenschappers. In de onderzoekscommissie over de onderwijsvernieuwing waren neuropsychologen het bijvoorbeeld unaniem met elkaar eens: het nieuwe leren schaadt de leerling. En zal het bedrijfsleven zo tevreden zijn met de leerlingen die 'nieuw geleerd' hebben over 20 jaar? Wie de geschiedenis erop naleest weet het antwoord: nee.