In de afgelopen paar jaar heeft de NCPN stappen gezet tot het ontwikkelen van een beter begrip van de opbouw van het reëel socialisme, met name in de USSR. Met het doel om te leren van de successen en fouten die hier werden gemaakt, blijven wij deze studie voortzetten. In het kader van deze inspanningen, gaan we in dit artikel nader in op het 20ste Congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU) in 1956, dat een keerpunt vormde in de opbouw van de socialistische economie in de USSR.
1. Inleiding
Op het 20ste Congres ontstaat een breuk met de lijn die eerder gehanteerd werd voor de socialistische opbouw. Er werden een reeks opportunistische standpunten ingenomen over de economie, de strategie van de communistische beweging en de internationale verhoudingen. In dit stuk ligt de nadruk op de besluiten van het 20ste Congres voor de economie. De problematische standpunten die op het 20ste Congres werd aangenomen, en de verdere uitwerking van die lijn in de daaropvolgende jaren doordat de CPSU er niet in slaagde om zich te corrigeren, resulteerden in de herintroductie en versterking van marktelementen, waren- en geldrelaties, inkomensverschillen en andere kapitalistische elementen in de productie. Dit ondermijnde de socialistische productieverhoudingen, wat een belangrijke factor is in de contrarevolutie die rond 1990 leidde tot het herstel van het kapitalisme.
Dit artikel heeft als doel bij te dragen aan het begrip van de veranderingen die op het 20ste Congres plaatsvonden en de consequenties ervan. We zullen eerst ingaan op deze historische context. De keuzes die in 1956 werden gemaakt, zijn immers niet uit het niets ontstaan. Ze komen voort uit de historische omstandigheden, reële problemen en ideologische discussies, bijvoorbeeld over de rol van waren- en geldrelaties in de economie. Vanzelfsprekend kunnen we niet in dit artikel de volledige complexe voorgeschiedenis behandelen, dus we benoemen kort bepaalde belangrijke aspecten. Vervolgens gaan we nader in op de besluiten van het 20ste Congres en de verdere uitwerking van die lijn in de jaren die volgden, om de gevolgen van de nieuw ingeslagen weg aan te kaarten. Tot slot staan we stil bij enkele conclusies. Die zijn niet alleen van belang om de historische ervaring van de socialistische opbouw in de USSR te beoordelen, maar zijn vooral belangrijk om, met oog op de toekomst, het inzicht in de socialistische opbouw en de wetmatigheden daarvan te verbeteren.
2. Historische achtergrond: ontwikkeling economie en ideologische strijd in de vooroorlogse periode
De periode van de socialistische opbouw wordt gekenmerkt door de strijd tussen de opkomende, nieuwe, socialistische verhoudingen en de overblijfselen van de oude maatschappij. In deze strijd werd de Sovjet-Unie geconfronteerd met aanvullende uitdagingen in de opbouw van de socialistische economie. Allereerst de verwoestingen van de imperialistische Eerste Wereldoorlog (1914-1918), de invallen van kapitalistische landen en de burgeroorlog direct na de Oktoberrevolutie. Bovendien bestaat een groot gedeelte van de productie in eerste instantie nog uit kleinschalige warenproductie. In de landbouw is er zelfs nog sprake van een grotendeels patriarchale economie (productie o.b.v. eigen arbeid van een gezin voor eigen consumptie). De erfenis van het tijdperk van voor de revolutie bestaat uit analfabetisme onder grote delen van de bevolking, regelmatige epidemieën, hongersnoden en een gebrek aan elektrificatie. Door gebrek aan onderwijs onder de arbeidersklasse is de jonge arbeidersstaat aanvankelijk sterk afhankelijk van de kleinburgerij voor technologische en wetenschappelijke kennis die vereist is voor verdere ontwikkeling van de industrie en landbouw. Deze en nog vele andere uitdagingen moesten overwonnen worden om de socialistische economie op te bouwen.
Om de socialistische productieverhoudingen te ontwikkelen en verdiepen, is ontwikkeling van de productiekrachten vereist. Zo is het niet mogelijk om de landbouw direct te collectiviseren. De gedateerde productiemiddelen waar op dat moment gebruik van wordt gemaakt, lenen zich niet voor de grootschalige productie die vereist is om landbouw in de socialistische economie te integreren. In deze context heeft de opbouw van de industrie de hoogste prioriteit. Ook voor de landbouw was dit van belang, want de industrie moest eerst worden opgebouwd om de agrarische sector van productiemiddelen te voorzien die nodig zijn voor de overgang naar de grootschalige landbouw (denk aan tractoren, landbouwmachines maar ook irrigatiewerken etc.), wat een voorwaarde is voor de collectivisatie van de landbouw en de integratie ervan in de socialistische economie.
In dat kader werd in 1921 de Nieuwe Economische Politiek (NEP) geïntroduceerd. Doel van de NEP is om de agrarische productie te stimuleren, binnen de kaders van de bestaande private verhoudingen, zodat de steden gevoed kunnen worden en de industrie zich verder kan ontwikkelen. Onder de NEP wordt een deel van het geproduceerde voedsel geïnd als belasting. De rest kunnen boeren op de markt verhandelen voor industriële producten. Tegelijkertijd wordt er in deze periode in delen van de industrie gebruik gemaakt van staatskapitalisme. Meer specifiek worden concessies gedaan aan kapitalisten om bedrijven te opereren, overigens zonder dat ze het eigendom krijgen. Dit werd noodzakelijk geacht voor sommige bedrijven omdat de socialistische staat deze door gebrek aan capaciteit, kennis of grondstoffen niet kon opereren.
Naarmate de industrie zich ontwikkelt, worden marktinstrumenten die onder de NEP tijdelijk waren doorgevoerd overbodig. Eind jaren twintig besluit de CPSU de NEP te beëindigen en begint het ‘offensief van het socialisme tegen de kapitalistische elementen’. De periode van 1928 tot 1940 ziet een periode van collectivisering van grote delen van de landbouw, het opheffen van eerdere concessies aan kapitalisten, en de verdere industrialisering op basis van socialistische productieverhoudingen.
Deze ontwikkelingen gingen gepaard met ideologische discussie over de verdere socialistische opbouw en de rol van de markt. Tegen 1927 werden de negatieve effecten van de NEP duidelijker. De lagen die van dit beleid profiteren, hoofdzakelijk de koelakken maar ook bepaalde lagen in de steden, verdedigen hun eigen klassenbelangen en verzetten zich hevig tegen het offensief. Deze strijd heeft ook invloed binnen de partij. De rechtse oppositie (waartoe o.a. Boecharin en Rykov behoren), keert zich tegen het offensief. Zij verdedigt het standpunt dat het nog niet mogelijk is de socialistische verhoudingen naar de landbouw uit te breiden, spreekt zich uit voor het toestaan van meer private handel en markmechanismen, en stelt dat de koelakken dan vanzelf naar het socialisme toegroeien. Met deze opvatting wordt de klassenstrijd tijdens de socialistische opbouw onderschat of zelfs ontkend. Het verdedigt in wezen de standpunten van de koelakken. Interessant genoeg wordt een vergelijkbaar standpunt verwoord door de zogenaamde ‘linkse oppositie’, die zich eerder tegen de NEP had gekeerd, ook in de periode dat die noodzakelijk was. In 1930 stelt Trotski, die destijds al geen partijlid meer was, voor de collectivisering en de industrialisatie te beperken, en meer ruimte te geven aan de koelakken en de markt. Verschillende opportunistische stromingen vinden elkaar dus uiteindelijk in de gedeelde opvatting van de noodzaak van marktelementen en de onmogelijkheid om de socialistische opbouw voort te zetten.
Dit is natuurlijk niet meer dan een zeer grove schets (we zullen binnenkort meer publiceren over de NEP, het offensief en de discussies die in die periode speelden). Van belang in het kader van dit artikel is dat discussies over de rol van de warenproductie en marktmechanismen al voor de oorlog speelden in de CPSU. In het algemeen slaagde de partij er in deze periode in om opportunistische opvattingen te overwinnen – wat niet wil zeggen dat er geen tekortkomingen en fouten waren.
3. De naoorlogse economische ontwikkeling en de aanloop naar het 20ste Congres van de CPSU
Na de Tweede Wereldoorlog, wanneer de aandacht weer gericht kan worden op de verdere socialistische opbouw, hervat de ideologische strijd zich. Dit gebeurt in het kader van nieuwe omstandigheden, die een aantal kenmerken hebben.
Op internationaal vlak hebben er verschuivingen in krachtsverhoudingen plaatsgevonden. In een reeks landen ontvouwt de bevrijdingsstrijd zich tot een socialistische revolutie of ze worden door bevrijding van de Rode Leger onttrokken uit het imperialistische systeem. Dit leidt tot gunstigere internationale machtsverhoudingen.
Op economisch vlak vindt de wederopbouw na de enorme catastrofes van de Tweede Wereldoorlog in rap tempo plaats. Maar er zijn ook nieuwe uitdagingen. Met de innovaties van die tijd ontwikkelen de maatschappelijke behoeften zich verder, en daarom moet ook de productie van goederen en diensten verder ontwikkeld worden. Daarbij komen allerlei uitdagingen voor de centrale planning aan het licht, bijvoorbeeld dat de toepassing van nieuwe technieken in de productie te traag gaat, dat het onvoldoende lukt onproductieve werkwijzen te overwinnen etc.
Op ideologisch vlak is het merkbaar dat de samenstelling van de partij is veranderd. In de oorlog zijn veel ervaren partijleden gesneuveld, terwijl nieuwe leden zich massaal aanmelden. Al voor de oorlog was het scholingsniveau binnen de partij een probleem, maar de oorlog zorgt ervoor dat het ideologisch niveau nog verder achterblijft ten opzichte van wat nodig is voor de uitdagingen in de socialistische opbouw. Dit wordt door de CPSU op het 19de Congres ook gesignaleerd.
In deze context ontstaat discussie over de economische uitdagingen die zich voordeden, en over de rol van de warenproductie, warenwet en geld- en handelsrelaties onder het socialisme. In grote lijnen kunnen we spreken van twee posities die worden ingenomen door enerzijds de voorstanders van de markt (tovarniki) en de tegenstanders hiervan (antitovarniki). De voorstanders van de markt zagen de onder het socialisme geproduceerde producten als waren en zij erkenden de waardewet als een bepalende economische wet van de socialistische economie. Zij wilden reële economische problemen, die zij zagen als problemen van de socialistische productieverhoudingen zelf, oplossen via de invoering van meer marktwerking en winstprikkels. De antitovarniki benadrukten daarentegen dat maatregelen zich moesten richten op versterking van de centrale planning en andere communistische productieverhoudingen, en geleidelijke afschaffing van de geld- en handelsrelaties. In de jaren veertig en begin jaren vijftig hebben de standpunten van de tovarniki niet de overhand.
In het werk De economische vraagstukken van het socialisme in de Sovjet-Unie beschrijft Stalin in 1951 enkele conclusies n.a.v. de economische discussies. Dit werk geeft overigens vooral een richting en geeft zeker niet alle antwoorden. Hij benoemt hierin o.a. twee concrete voorwaarden voor de verdere versterking van de socialistische productieverhoudingen op dat moment. Enerzijds een focus op de productie van de productiemiddelen om zo de continue ontwikkeling van de maatschappelijke productie te waarborgen. Daarnaast het verheffen van het eigendom van de collectieve boerderijen tot het maatschappelijk eigendom en het verder opnemen hiervan in de centrale planning.
Deze ideeën weerklinken in de besluiten van het 19e congres van de CPSU in 1952. Het verhogen van de arbeidsproductiviteit als voorwaarde voor de verdieping van de socialistische productieverhoudingen blijft een van de hoofddoelen. Er wordt ingezet op de verdere ontwikkeling van de landbouw en industrie, door middel van de voortzetting van elektrificatie, educatie en technologische ontwikkeling. De collectivisering van de landbouw wordt inmiddels bestempeld als voltooid. Nu moet de groei en het samenvoegen van de collectieve boerderijen worden bevorderd om ze beter te kunnen opnemen in de socialistische economie. In zijn speech aan het 19e congres spreekt Malenkov namens het Centraal Comité van de CPSU zelfs over een overwinning op de oppositie en de versterking van de eenheid binnen de partij. Toch doen zich in de jaren erna ingrijpende veranderingen voor.
In de loop van 1953 zijn er een aantal economische onderwerpen die het Centraal Comité –dat in september Chroesjtsjov verkiest als algemeen secretaris– bezighouden: de landbouw, de productie van consumptiegoederen tegenover de productie van productiemiddelen en de reorganisatie van de economie. Sommige van deze vraagstukken leiden voor het 20ste congres al tot significante besluiten en zetten de omslag die zich later voltrekt in gang.
Voor de landbouw worden maatregelen genomen die verschillen met de lijn die daarvoor gehanteerd werd. In 1953 wordt besloten de handel van de kolchozen (de collectieve boerderijen) te bevorderen, wat hun relatie met de centrale planning verzwakt en ruimte geeft aan meer marktwerking. Deze hervormingen bieden de kolchozen en machine- en tractorstations (MTS; staatsbedrijven verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van tractors en andere landbouwwerktuigen waar de kolchozen gebruik van maken – red.) meer ruimte om hun eigen productieplannen op te stellen. De prijzen van de door de kolchozen geproduceerde goederen die verplicht worden afgenomen door de staat stijgen en de leveringsquota voor belangrijke goederen worden teruggebracht of afgeschaft.
Naast de hervormingen in de landbouw, wordt in 1953 een programma ter bevordering van de productie van consumptiegoederen geïnitieerd. Deels om een extra materiële prikkel voor de boeren te creëren en in de veronderstelling dat de productie van de landbouw zou gaan groeien. Hoewel Chroesjtsjov het plan eerst steunt, distantieert hij zich hiervan in 1954, om er tijdens het 20ste congres zelf vervolgens weer op terug te komen.
Wat betreft de discussies over de reorganisatie van de economie, wordt er in 1954 een weg ingeslagen die zich richt op ‘decentralisatie’. In januari 1955 krijgen de afzonderlijke republieken meer zeggenschap over hun eigen planning en productiedoelen ten opzichte van de overkoepelende centrale planning, hoewel er nog wel centraal toezicht wordt gehouden.
In juli 1955 vergadert het Centraal Comité over een aantal obstakels in het functioneren van de industrie. De conclusies hiervan worden gedeeld op het 20ste Congres. Zo benoemen ze problemen bij de modernisering van de industrie, die de partij toeschrijft aan een bureaucratische houding en gebrek aan kennis om nieuwere technologie te kunnen implementeren. Het lukt de CPSU niet om collectief de oplossing van deze problemen te verbinden aan verdere stappen in de verbetering en verdieping van de socialistische verhoudingen in de economie. Sterker nog, de neiging is om de problemen te zien als problemen van de centrale planning zelf, en men zoekt het antwoord op deze vraagstukken in marktmechanismen, in oude oplossingen uit het kapitalisme.
4. Besluiten van het 20ste Congres
Het 20ste Congres zelf vindt plaats in februari 1956. De eerdere lijn van het stimuleren de landbouw aan de hand van meer ‘materiële prikkels’ (door hogere prijzen voor het gedeelte dat de staat afneemt en een groter gedeelte over te laten aan de markt) en het bieden van meer ‘ruimte’ in de planning, wordt overgenomen en voortgezet in de nieuwe resoluties. Op deze manier gaan handels- en marktelementen een steeds belangrijkere rol spelen in de ontwikkeling van de economie.
Opvallend is dat de analyse over de interne ontwikkeling van de productie in de Sovjet-Unie het volgende uitgangspunt neemt: ‘’Er is nog steeds grote inspanning nodig om onze fundamentele economische taak te vervullen: de meest geavanceerde kapitalistische landen inhalen en in dit opzicht overtreffen.’’ Chroesjtsjov ziet dus een vorm van concurrentie met de kapitalistische landen als een basale taak. Hoewel eerder wel vergelijkingen werden getrokken tussen het functioneren van de Sovjet economie ten opzichte van kapitalistische landen, is het soort competitie waar Chroesjtsjov op doelt anders van aard. Zo wees de partij in 1928 erop dat de Sovjet-Unie de kapitalistische landen ook economisch zal moeten overtreffen nadat dit op politiek vlak al gebeurde met het vestigen van de dictatuur van het proletariaat. Hiermee werd echter hoofdzakelijk gedoeld op het ontwikkelen van de industrie, die in die tijd nog ver achterliep op bijvoorbeeld Duitsland of Engeland, met het oog op de verdere ontwikkeling van de socialistische productieverhoudingen. Voor Chroesjtsjov gaat het echter om bereiken van een bepaalde levensstijl, wat zich uit in een versterkte nadruk op de productie van consumptiegoederen. De prioriteit ligt nog wel bij de productie van productiemiddelen, zoals ook expliciet wordt benoemd, maar begint vanaf dit moment te verschuiven. In 1971 tijdens het 24ste Congres wordt de prioriteit van de productie van productiemiddelen over de productie van consumptiemiddelen losgelaten, ondanks dat dit een belangrijk uitgangspunt is van de marxistische politieke economie voor het socialisme.
In de resoluties van het Congres wordt de nadruk gelegd op het ontwikkelen van ‘materiële prikkels’ voor individuen zoals bonussen om de arbeidsproductiviteit omhoog te halen en technologische ontwikkelingen te stimuleren. Chroesjtsjov onderbouwt deze maatregel door te wijzen op Lenins uitspraak: “Elke belangrijke tak van de nationale economie moet gebaseerd zijn op persoonlijke stimulering.” Lenin doelt hier echter op het belang dat iedere werker onder het socialisme heeft bij maatschappelijke vooruitgang als onderdeel van die maatschappij. Het gaat over de verbeteringen in de materiële omstandigheden in de samenleving als geheel die ontstaan als resultaat van ieders inspanningen. Het soort ‘persoonlijke motivatie’ dat op het 20ste Congres wordt besproken, heeft dus een geheel andere betekenis.
De decentralisatie zet zich vanaf 1957 voort in de vorm van de Sovnarkhozy, lokale economische raden die de ministeries vervangen die tot dan toe verantwoordelijk waren voor de centrale planning. Het idee wordt bekritiseerd door onder andere Molotov en Kaganovitsj. De laatste schrijft in zijn reflectie op het 20ste Congres en de daaropvolgende besluitvorming dat de raden mogelijkerwijs hadden kunnen functioneren in samenwerking met de ministeries, maar dat het plan nu veel problemen met zich meebrengt. Volgens Molotov vormt de invoering van de economische raden een stap terug naar de begindagen van de Sovjetmacht. Hij ziet het initiatief als een vorm van organisatie van de economie die lijkt op het systeem dat gehanteerd werd in een veel vroeger stadium van technologische ontwikkeling, toen de industrie nog in de kinderschoenen stond. De Sovnarkhozy moeten de barrières tussen verschillende sectoren opheffen, maar door de focus te verleggen naar lokale besluitvorming, worden er juist nieuwe opgeworpen tussen de verschillende regio’s. Het initiatief is een overhaaste poging om de bestaande problemen in de centrale planning op te lossen door haar te verzwakken in plaats van te verbeteren. Uiteindelijk bemoeilijkt het de coördinatie van de productie en geeft het meer ruimte aan allerlei lokale belangen in plaats van de opbouw van het socialisme in de gehele USSR.
De banden met het staatseigendom en de centrale distributie van productiemiddelen worden ook steeds verder verzwakt. Zo wordt er in mei 1957 een systeem van de verkoop en aankoop van productiemiddelen in de industrie geïmplementeerd, in plaats van deze te distribueren zoals voorheen. Daarnaast worden in 1958 de MTS ontbonden en de productiemiddelen die vanuit hier als staatseigendom ter beschikking gesteld worden, verkocht aan de landbouwcoöperaties. Op het congres zelf wordt benoemd dat het financieren van de MTS vanuit het staatsbudget zou leiden tot een gebrek aan verantwoordelijkheid en een inefficiënt gebruik van de machines en dat er moet worden toegewerkt naar een betere ‘kostprijsadministratie’. De implicatie is dat het groepseigendom een motivatie vormt om efficiënter te produceren. Molotov bekritiseert het besluit en stelt dat zo’n verkoop de economische fundering van de landbouw ondermijnt en de technologische ontwikkeling van de productiemiddelen remt. Immers kan groepseigendom op korte termijn misschien de efficiëntie doen stijgen, maar op lange termijn wordt hiermee het maatschappelijk eigendom en de socialistische verhoudingen ondermijnd.
Op het gebied van internationale verhoudingen en de strategie van de internationale communistische beweging zien we eveneens duidelijke veranderingen. Chroesjtsjov benoemt dat in de volksrepublieken, die recentelijk tot stand zijn gekomen, het socialisme op verschillende manieren zijn intrede doet. Hij haalt een citaat van Lenin aan: ‘‘Alle naties zullen het socialisme bereiken, dat kan niet uitblijven, maar geen enkele op precies dezelfde manier.’’ Chroesjtsjov trekt echter hieruit de conclusie dat de historische omstandigheden in de huidige tijd dusdanig veranderd zijn dat de vraag gesteld kan worden of het socialisme te bereiken is via de parlementaire weg. De Oktoberrevolutie wordt neergezet als een zuiver Russisch verschijnsel, iets wat vereist was binnen de specifieke omstandigheden van Rusland in 1917. De revolutie wordt niet langer gezien als een noodzakelijkheid in de ontwikkeling naar het socialisme. In Over een karikatuur op het marxisme en over het ‘imperialistische economisme’ waaruit het citaat afkomstig is, ontkent Lenin het belang van revolutie echter niet, maar wijst hij op het feit dat het pad naar revolutie en de dictatuur van het proletariaat er altijd anders uitzien.
Op het 20ste Congres geeft Chroesjtsjov zijn welbekende ‘geheime’ speech, op een gesloten sessie waar afgevaardigden niet de gelegenheid kregen een standpunt hierover te uiten. Hij vertrekt vanuit de kritiek op de persoonlijkheidscultus rond Stalin, maar mondt uit in een aanval op Stalin als persoon en de door de partij gevoerde politiek in de eerste decennia van de socialistische opbouw. Het betreft een grove ondermijning van de legitimiteit van de socialistische opbouw van de jaren twintig tot veertig. Doel van de speech is om te dienen als ideologische rechtvaardiging van de nieuwe koers die wordt ingeslagen. De speech vormt een studieobject op zich en de verschillende aantijgingen die erin worden gemaakt, zijn al vaker genuanceerd of weerlegd.
Molotov duidt de nieuwe koers als antirevolutionair, gekenmerkt door rechts opportunisme, dat hij vergelijkt met de opvattingen van Boecharin. Iets meer dan een jaar na het 20ste Congres, in juni 1957, wordt de zogeheten ‘antipartij groep’, bestaand uit Malenkov, Shepilov, Molotov en Kaganovitsj, uit het Centraal Comité gezet. Als reden wordt onder andere gegeven hun weerstand tegen de reorganisatie van de economie, het versterken van de materiële prikkels voor de boerenstand, en het versoepelen van de planning over het groepseigendom van de collectieve boerderijen. Dat wil overigens niet zeggen dat deze groep altijd een verenigd front vormde of ideologisch overeenstemde. Ook binnen deze groep bestonden misvattingen, verkeerde inschattingen en onenigheid. Zo steunde Malenkov in 1953 de bevordering van handel van de kolchozen.
5. Uitwerking van markthervormingen lijn na het 20ste Congres
Het 20ste Congres vormt een keerpunt omdat opportunistische opvattingen op bepaalde vraagstukken de overhand namen en men oplossingen is gaan zoeken voor reële problemen in oude, kapitalistische maatregelen. Dat wil echter niet zeggen dat er sprake was van een contrarevolutie of dat de Sovjet-Unie ophield socialistisch te zijn. Het was slechts een startpunt voor maatregelen die geleidelijk de socialistische verhoudingen ondermijnden en verzwakten.
In de loop van de jaren vijftig en zestig worden geleidelijk meer maatregelen genomen in deze richting, die we hier niet uitgebreid zullen behandelen. Ter indicatie noemen we de belangrijkste, namelijk de Kosygin-hervormingen die vanaf 1965 worden doorgevoerd. Daarbij worden de ‘economische stimuli’ bepaald. Kenmerkend is dat in wezen de winst wordt geherintroduceerd als een motief en als een criterium voor efficiëntie voor ieder bedrijf. De centrale planning wordt verder versoepeld en steeds meer beslissingen over bijvoorbeeld de contracten met leveranciers en afnemers, personeel en lonen worden bij de bedrijven zelf gelegd. Zo wordt het makkelijker om werkers te ontslaan en worden productieplannen steeds meer opgesteld op basis van contracten afgesloten met afnemers. Ook worden kredieten verstrekt voor het aankopen van productiemiddelen, in plaats van dat de staat hier fondsen voor distribueert in overeenstemming met de centrale planning. Daarnaast worden bonussen verder uitgebreid, in het bijzonder voor mensen in bestuurlijke functies. In de landbouw worden de marktmaatregelen eveneens versterkt ten koste van de centrale planning. De hoeveelheid producten die de kolchozen moeten leveren wordt bijvoorbeeld nog verder verlaagd en krijgen ze de mogelijkheid om producten boven het door de staat vastgestelde bedrag te verkopen.
Samen leiden deze maatregelen tot de toename van inkomensverschillen en het ontstaan van conflict tussen het individueel of groepsbelang en het algemeen belang. Er ontstaat een sociale laag die hierdoor de mogelijkheid krijgt zich een deel van het maatschappelijk product toe te eigenen. Dit draagt ook bij aan het ontwikkelen van de tweede economie, oftewel de zwarte markt. Des te meer deze groeit, des te meer wordt de planeconomie verstoord. Deze sociale laag wordt ook een voedingsbodem voor opportunisme en revisionisme, en is de drijvende kracht achter de contrarevolutionaire ontwikkelingen die zich voltrekken eind jaren tachtig en begin jaren negentig, wanneer het privaat eigendom wordt hersteld en het socialisme uiteindelijk wordt afgeschaft. Met het idee dat de klassenstrijd gestreden is en het socialisme is bereikt, dat op het 22ste Congres in 1961 wordt verkondigd, wordt dit gevaar ernstig onderschat.
6. Enkele conclusies
Het 20ste Congres vormt een belangrijk keerpunt in de socialistische opbouw in de USSR van de vorige eeuw. Bepaalde opportunistische opvattingen krijgen de overhand. De oplossingen voor de reële problemen en uitdagingen waar de CPSU indertijd mee wordt geconfronteerd, worden vaak gezocht in de herintroductie van marktelementen. Hoewel zulke maatregelen soms op korte termijn de efficiëntie of output kunnen stimuleren, ondermijnen ze op lange termijn de fundamenten van de socialistische economie. Ze verzwakken de centrale planning door versterking van marktelementen, vervormen het doel van de socialistische productie door de winst als criterium te stellen, verhinderen de ontwikkeling van een communistische houding ten aanzien van arbeid door materiële prikkels centraal te stellen, zwakken het maatschappelijk eigendom af door groepseigendom te versterken etc. De socialistische verhoudingen in de productie worden door al deze factoren steeds zwakker.
Het onvermogen van de partij om collectief antwoorden te vinden op de reële problemen en uitdagingen die zich in de naoorlogse periode voordeden in de richting van het verbeteren en verdiepen van de socialistische opbouw, was een belangrijke factor die het mogelijk maakte dat opportunistische opvattingen de overhand kregen. Bepaalde ideologische zwaktes waren in de vooroorlogse discussies reeds zichtbaar, wat begrijpelijk is gezien de socialistische opbouw voor het eerst plaatsvond en de communistische beweging niet eerder met deze vraagstukken werd geconfronteerd.
Het 20ste Congres betekende zeker niet het einde van het socialisme. In de decennia erna wordt de socialistische opbouw voortgezet, worden rechten en voorzieningen verworven in zorg, onderwijs, arbeidsomstandigheden, vrouwenrechten en op talloze andere gebieden. Doordat de partij er niet in slaagde de verkeerde standpunten over de socialistische economie te overwinnen, werd er via de herintroductie van marktelementen echter gezaagd onder de poten van de socialistische maatschappij. Dit alles voltrok zich binnen de complexe historische context van de constante imperialistische ondermijning en dreiging.
De geschiedenis toont het belang van het ideologisch werk om verkeerde standpunten tijdig te herkennen en corrigeren. Zij toont dat de herintroductie van kapitalistische elementen geen antwoord biedt op de complexe vraagstukken die in de loop van de ontwikkeling van het socialisme ontstaan, en dat daar grote gevaren in schuilen. Zij toont het belang van het verwerpen van de theorie dat socialisme een vorm van warenproductie is.
In tegenstelling tot de bolsjewieken, hebben wij de ‘luxepositie’ dat we de ontwikkeling achteraf kunnen beoordelen, nu we kunnen zien wat de uitkomst is. Met de lessen uit het verleden kunnen wij ons bewapenen in de strijd voor de toekomst.
Wil je een abonnement op Manifest?
Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland
Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.
Abonneer Nu!