Voor marxisten is Lenins essay Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme nog altijd de belangrijkste analyse van het begrip imperialisme. Het boek is het startpunt van elke discussie over de wereldwijde dynamiek van het kapitalisme vanaf het eind van de 19e eeuw tot vandaag.
Sinds Lenins tijd heeft het kapitalisme allerlei kronkel-, zij- en zelfs omwegen bewandeld, maar de bestemming bleef altijd hetzelfde: de uitbuiting van arbeid uit winstbejag, overal waar er arbeiders en hulpbronnen te vinden zijn. De evolutie, concentratie, groei en de ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme zijn noodzakelijke voorwaarden voor het imperialisme. Het imperialisme respecteert geen sociale of politieke grenzen.
Lenins boek over het imperialisme vat de kenmerken van het moderne (monopolie-) kapitalisme samen. Maar velen lijken over het grootste deel van de titel, ‘als hoogste stadium van het imperialisme’ heen te lezen. Ze realiseren zich niet dat Lenin een bepaald stadium van het kapitalisme beschrijft en verklaart. Hij heeft het niet over bepaalde kenmerken van afzonderlijke landen. Hij beschrijft een historische periode, een periode waarin het kapitaal in zijn volwassen en financieel georganiseerde monopolievorm de hele wereld gaat domineren, dankzij de veroveringen van de grote mogendheden. In Lenins woorden:
“Men moet zeggen dat het kenmerk van de bedoelde periode de definitieve verdeling van de wereld is. Definitief niet in die zin, dat er geen herverdeling mogelijk zou zijn - integendeel, herverdelingen zijn mogelijk en onvermijdelijk – maar in die zin, dat de koloniale politiek der kapitalistische landen het inlijven van onbezette gebieden op onze planeet heeft beëindigd. Voor het eerst blijkt de wereld thans geheel verdeeld te zijn, zodat er verder uitsluitend herverdeling te wachten staat…” (p. 75).
Zoals de werkwijze van Marx vereist, richt Lenin zich op processen, tendensen. En in dit geval op de tendens tot dominantie van niet alleen natiestaten en regio’s maar van de hele wereld door het kapitaal. Het is deze voltooiing of herverdeling die het imperialisme definieert als een historisch tijdperk. Het is een proces dat door middel van concurrentie steeds wijzigende bondgenootschappen en blokken creëert. Het komt neer op een verwoede concurrentie die over de landsgrenzen heen gaat en die uiteindelijk alleen door middel van wapens en oorlogen kan worden beslecht.
Deze processen, die Lenin met het imperialisme verbindt, vinden ongelijkmatig en in verschillende vormen plaats. Na de bolsjewistische revolutie werd de dominantie van het monopoliekapitalisme onderbroken door het bestaan van de Sovjet-Unie. Dit leidde tot een anticommunistische kruistocht door de grote kapitalistische mogendheden, maar het onderliggende proces bleef hetzelfde: elke arbeider en boer moet in de greep van het monopolie- en financierskapitaal komen.
Na de Tweede Wereldoorlog was de groeiende macht en invloed van het socialisme bepalend voor de bevrijding van bijna alle voormalige kolonies uit de klauwen van de grootmachten. In Azië en Afrika ontstonden er nieuwe ‘onafhankelijke’ landen. Maar de onderliggende tendens die Lenin had onderkend, uitte zich opnieuw in een nieuwe uitdrukkingsvorm van het imperialisme: het neokolonialisme.
Door middel van dit neokolonialisme konden de dominerende grootmachten hun oude economische voordelen behouden, maar ze hoefden niet meer de last van de bezetting en het bestuur te dragen. De wereld werd verdeeld in ‘invloedssferen’, een meer vriendelijke term die in de 19e eeuw was bedacht om de kapitalistische tendens tot het binnendringen van alle hoeken en gaten van de wereld samen te vatten. De rauwe onderwerping die het begrip ‘kolonialisme’ met zich meebracht, werd hierdoor gemaskeerd. Zo werd een afhankelijke ‘onafhankelijkheid’ in het leven geroepen, die meer op economische noodzaak was gebaseerd dan op bruut geweld.
Met de val van de Sovjet-Unie werd het meest levensvatbare economische stelsel voor een onafhankelijke ontwikkeling buiten het imperialistische systeem om uitgeschakeld. Westerse commentatoren bejubelden het vooruitzicht van een ongehinderde en kapitalistische penetratie in alle landen, zonder uitzonderingen. Enorme arbeidsmarkten (Oost-Europa en Azië) vielen nu binnen het kapitalistische systeem, waardoor de kosten van goederen, diensten en vooral arbeid drastisch werden verlaagd.
Het kapitalisme kreeg de wind weer in de zeilen, met als gevolg een sterke stijging van de economische groeicijfers en de winstpercentages.
Met haastige spoed openden de kapitalisten nieuwe markten. Ze namen handelsbelemmeringen weg, versnelden hun buitenlandse investeringen en verzekerden zich van wederkerigheid op een manier die ze sinds de eerste decennia van het moderne imperialisme niet meer hadden meegemaakt. Voor veel marxisten hadden de laatste decennia van de 20e eeuw inderdaad veel weg van die eerdere periode van het klassieke imperialisme.
Ironisch genoeg bevestigde het kapitalistische triomfalisme de tijdloosheid van Lenins theorie over het imperialisme. Opnieuw werd de wereldeconomie gedomineerd door de verzamelde grootmachten, op zoek naar economische voordelen (uitbuiting) en invloedsferen.
Net zoals Groot-Brittannië dat in de 19e eeuw op het hoogtepunt van zijn macht stond, claimde de Verenigde Staten nu het recht om wereldwijd de voorwaarden van de economische activiteit en de handel te bepalen. Er werd een periode van samenwerking en vrede voorspeld. Men ging er van uit dat de onderlinge kapitalistische economische banden en de wederzijdse afhankelijkheid de sociale en politieke banden zouden versterken en dat de internationale verhoudingen nu vast zouden liggen. Een nieuwe wereldorde waarin iedereen tevreden zou zijn en die bewaakt werd door de VS.
De kleine groep mensen in het Westen die bekend was met het marxistische revisionisme uit het begin van de 20e eeuw merkten op dat deze fantasie opmerkelijk veel weg had van Karl Kautsky’s theorie van het ‘ultra-imperialisme’. Deze kwam erop neer dat de grote mogendheden de wereld zouden verdelen en alle kwesties onderling zouden regelen, zonder wrijvingen of conflicten.
Lenin had lang geleden al de draak gestoken met dit idee. Toen hij in 1916 ‘Imperialisme’ schreef had hij al gezien hoe de catastrofe van de Eerste Wereldoorlog het idee van een stabiel imperialisme of een imperialistisch evenwicht had ontkracht.
Het grootste deel van de westerse niet-communistische linkse beweging, die vervreemd was geraakt van het leninisme en de historische parallellen dus niet zag, wist niet hoe ze dit ‘nieuwe’ post-Sovjettijdperk moest duiden. Ze kwamen niet op het idee om het te verbinden met het klassieke imperialisme dat al door Lenin en zijn geestverwanten was beschreven. Bij gebrek aan een theorie kwamen ze met de lege term ‘globalisering’ op de proppen om het overwinningsfeestje van het monopoliekapitaal te beschrijven.
Postmarxistische, postfordistische en postmodernistische theorieën ontstonden in overvloed. Sommige academische ‘marxisten’ dachten dat het einde van de 20e eeuw het tijdperk inluidde van de verdwijning van de natiestaat. Anderen voorspelden juist de opkomst van een ‘suprastaat’, een Star Wars-achtig allesomvattende ‘Empire’.
Aan het kapitalistische overwinningsfeestje kwam een abrupt einde door de terugkeer van de constante, bijna eindeloze oorlogen en door frequente politieke en economische crisissen. Het ‘goedaardige’ imperialisme verdween en de linkse utopische ideeën vervaagden.
In de nasleep van de crisis van 2007-2009 kromp de wereldhandel. De spanningen tussen de kapitalistische landen namen toe. Wie zou er aan het langste eind trekken en wie zou de last dragen van een trage of stagnerende wereldeconomie? De Europese Unie werd onderhevig aan middelpuntvliedende krachten en er ontstond verdeeldheid tussen de noordelijke en de zuidelijke lidstaten.
De Europese politiek wordt gedomineerd door Duitsland, dat verschillende landen met een ongelijke ontwikkeling een eenvormig bezuinigingsbeleid oplegt.
De spectaculaire opkomst en indrukwekkende groei van China in de wereldwijde kapitalistische economie is een bedreiging voor de Amerikaanse hegemonie, waardoor de concurrentie en de spanningen alleen maar toenemen.
Ook door oorlogen met andere middelen (sancties, boycots en handelstarieven) streeft de VS ernaar om onafhankelijke ontwikkelingen, buiten de wereldwijde machtsstructuur om, te onderdrukken. En op een uiterst hardnekkige manier blijft de VS zijn staatsgreep- of oorlogsmachinerie gebruiken om voortvluchtigen weer in het Amerikaanse imperialistische gareel te dwingen.
Sinds Lenins tijd zijn er nieuwe grootmachten opgekomen, of ze zijn van positie gewisseld. Ondanks de meningsverschillen tussen de lidstaten heeft de EU onder supervisie van de VS en de NAVO een imperialistische agenda bijeengeharkt, zoals blijkt uit de Europese bijdrage aan de ontmanteling van Joegoslavië en de oorlogen in Afghanistan, Irak, Libië en Syrië.
Saoedi-Arabië, zwemmend in de oliedollars, probeert zijn wil op te leggen aan zijn buurlanden, wat duidelijk blijkt uit de bloedige oorlog in Jemen. Zelfs het kleine Israël neemt deel aan de imperialistische wedloop door grondgebied van zijn buren en van het Palestijnse volk te annexeren.
Net zoals in Lenins tijd spelen landen een verschillende rol in deze heksenketel: soms die van grootmachten, soms die van kleinere machten of die van slachtoffers. Als gevolg van de concurrentie – de bevordering of bescherming van economische belangen – raakt het water aan de kook.
In ‘Imperialisme’ karakteriseert Lenin landen niet zonder voorbehoud als ‘imperialistisch’. Dat zou in tegenspraak zijn met zijn consequente ideeën over de ongelijke ontwikkeling van verschillende landen. In hoofdstuk VI, ‘De verdeling van de wereld tussen de grote mogendheden’, beschrijft hij eenvoudigweg de landen (de grote zes!) die tussen 1876 en 1914 het meest actief zijn geweest in het verwerven van kolonies.
Het lijkt er misschien op dat hij hiermee een imperialistische hiërarchie vaststelt, maar dit kan misleidend zijn. Lenin, zoals altijd alert op historische toevalligheden en verschuivende sociale krachten, gaat tot het uiterste om de verschillen tussen de grote mogendheden te beschrijven:
“Toch blijven er aanzienlijke verschillen bestaan. Onder de zes genoemde landen vinden wij enerzijds jonge, buitengewoon snel voortschrijdende landen (Amerika, Duitsland en Japan); anderzijds landen met een oude kapitalistische ontwikkeling (Frankrijk en Engeland) die in de laatste tijd veel langzamer vooruit gegaan zijn dan de eerstgenoemde. Verder het in economisch opzicht meest achtergebleven land (Rusland), waar het nieuwste kapitalistische imperialisme als het ware omwikkeld is met een bijzonder dicht net van voor-kapitalistische verhoudingen” (p. 81).
Lenin laat er geen twijfel over bestaan dat een land (tsaristisch Rusland) een grote speler kan zijn in de imperialistische wedloop om koloniën (of invloedssferen), en tegelijkertijd een minder dan robuust kapitalistisch land kan blijven met overblijfselen van, of toekomstige andere (niet-kapitalistische) economische structuren of kenmerken.
Met andere woorden: hun plaats in het imperialistische systeem wordt niet strikt bepaald door hun plaats in de kapitalistische hiërarchie. Ze kunnen een heldere jonge kapitalistische ster zijn of een decadente, oude ster. Een ster die zich vastklampt aan een schitterend verleden maar nog steeds een doorslaggevende rol speelt in het imperialistische spel.
Het zou verkeerd zijn, zoals wel is betoogd, om Lenins ‘vijf fundamentele kenmerken’ uit hoofdstuk VII automatisch te beschouwen als toelatingseisen voor een soort imperialistische club. Het kan niet duidelijker zijn dat ‘Imperialisme als bijzonder stadium van het kapitalisme’ niet gaat over de positie van individuele landen in het imperialistische systeem, maar over het imperialisme als geheel.
De concentratie van kapitaal, de vervlechting van bank- en industriekapitaal, internationale monopolies en de territoriale verdeling van de wereld (invloedsferen) zijn kenmerken van het imperialistische stadium van het kapitalisme, en niet noodzakelijkerwijs van een individueel land in het imperialistische project.
Landen – klein of groot, ontwikkeld of achtergebleven, bevoorrecht of verarmd – spelen op verschillende tijdstippen verschillende rollen in de opmars van het imperialisme.
Of het nu tsaristisch Rusland is (een mengelmoes van toenemende kapitalistische verhoudingen in de stad tegenover nog bijna feodale verhoudingen op het platteland) of het Rusland van Poetin (een onvolgroeide industriële kapitalistische economie, maar met enorme grondstoffenvoorraden) maakt niet uit. Het vermogen om deel te nemen aan de bezigheden van de grote mogendheden, het vergroten en beschermen van de invloedsferen om zo andere grootmachten het hoofd te bieden, is een onbetwistbare realiteit.
Het verhullen van deze realiteit (de actieve deelname aan het conflict met andere kapitalistische landen) door te stellen dat Rusland niet voldoet aan de ‘vijf fundamentele kenmerken’ van het imperialistische tijdperk, is daarom een drogredenering.
Lenin is duidelijk. Afgezien van de grote mogendheden, is er een groot aantal landen waarvan de deelname aan het imperialistische systeem complex is. De dialectiek van de ongelijke ontwikkeling brengt geen ideaaltypen voort.
Lenin heeft het over de kleinere spelers in het imperialistische systeem die in verschillende verhoudingen staan tot het imperialisme. Sommigen van hen hebben hun eigen koloniën, maar deze kleine staten behouden hun koloniën ‘slechts dankzij het feit dat er tussen de grote mogendheden tegenstellingen, meningsverschillen enz. bestaan, die verhinderen dat zij het eens worden over de verdeling van de buit’ (p. 81).
Ook onderscheidt hij ‘half koloniale staten’ zoals Perzië, China en Turkije. Landen die in zijn tijd in naam onafhankelijk waren, maar intussen grondig werden uitgebuit door de grote mogendheden. Hij noemt deze landen ‘overgangsvormen die wij allerwegen in de natuur en in de samenleving tegenkomen.’ Het zijn ‘tussenvormen’ (p. 81). Tegenwoordig zijn ze alle drie uitgegroeid tot grotere spelers in de kapitalistische wereld.
In zijn bespreking van Argentinië en Portugal anticipeert Lenin op het marxistische concept van neokolonialisme van na de Tweede Wereldoorlog. Deze landen zijn weliswaar politiek onafhankelijk, maar door hun financiële afhankelijkheid worden ze feitelijk als protectoraat in het imperialistische systeem opgenomen (p. 85).
Zo legt Lenin haarfijn uit dat het imperialisme een dynamisch wereldwijd systeem vormt dat voortdurend in beweging is, waar landen op vele manieren deel van uitmaken. Het wezen van het monopoliekapitaal vereist dat alle kapitalistische landen gedwongen worden om hun eigen belangen na te jagen in de concurrentie om hulpbronnen, markten en arbeid. De zwakkere landen leggen het af tegen de machtigste landen, maar zij kunnen er wel naar streven om hun wil op te leggen aan de minder machtige landen. Het systeem zorgt ervoor dat alle economieën betrokken worden in een relatie van dominantie en onderwerping. De concurrentie brengt agressie en oorlog teweeg.
Lenin hoont de kleinburgerlijke reformistische tendens om het imperialisme los te koppelen van het kapitalisme, om het ‘onverbrekelijk verband van het imperialisme met de trusts en dus met de grondslagen van het kapitalisme’ te ontkennen. Als we niet inzien dat het kapitalisme de oorzaak is van imperialisme en oorlog, blijft het anti-imperialisme een “vrome wens” (p. 112).
Wellicht is het zinvol om het voorgaande samen te vatten en te laten zien hoe een nader begrip van het imperialisme een licht kan werpen op het imperialisme van de 21e eeuw. Het 21e -eeuwse imperialisme heeft meer overeenkomsten dan verschillen met het imperialisme uit Lenins tijd.
Het imperialisme vormt een systeem van wereldwijde concurrentie om hulpbronnen, markten en arbeidskrachten. Het zet kapitalistische landen tegen elkaar op. Deze landen willen invloedssferen en een beter werkterrein voor hun monopolies creëren. In de strijd om de dominantie van Oekraïne, aangezwengeld door de VS, gaat het om het monopolie in de energiesector en de wapenindustrie. Ook wil de VS de bestaande belangensferen veiligstellen en uitbreiden. Waar de VS de machtigere grootmacht en de aanstichter is, is Rusland een ambitieuze grootmacht die verleid werd om een ‘overgangsland’ binnen te vallen. Sinds zijn onafhankelijkheid hebben opeenvolgende corrupte Oekraïense regeringen ernaar verlangd om een protectoraat te worden van de grote mogendheid die de beste deal te bieden heeft. De belangen van verschillende heersende klassen staan op het spel.
In de linkse beweging in het Westen is een debat gaande over de vraag of Rusland een imperialistisch land is of een anti-imperialistisch land dat zich verzet tegen het imperialisme van de VS en de EU. Dit debat is te theoretisch en niet vruchtbaar. Vanuit leninistisch perspectief is het huidige Rusland, net als tsaristisch Rusland een opkomend kapitalistisch land dat strijdt voor een leidende positie in de wedloop om markten en belangensferen. Ruslands activiteiten, die ingaan tegen het Amerikaanse imperialisme (in Syrië, Cuba, Venezuela enz.) moeten gezien worden als het trotseren van een rivaal. De agressieve bedreiging van Ruslands ambities door zijn machtige rivalen is veelbetekenend, maar de belangen van de arbeidersklasse in Rusland, Oekraïne, de VS of de EU zijn er niet mee gediend. In feite heeft de ‘voortgang’ van de oorlog in Oekraïne (zoals vanuit leninistisch perspectief voorspeld kon worden) het lot van arbeiders overal ter wereld dramatisch en negatief beïnvloed. Het leven van miljoenen mensen is ontwricht, verwoest of beëindigd.
Door de teloorgang van de Sovjet-Unie heeft het imperialisme de vrije hand gekregen. Het heeft een wereld voortgebracht die veel overeenkomsten vertoont met het imperialisme aan het begin van de 20e eeuw. Sommige spelers zijn een andere rol gaan spelen, maar de logica van het imperialisme der grootmachten geldt nog steeds. Diegenen onder ons die de historische rol van de Sovjet-Unie verdedigen, moeten geen romantische gevoelens koesteren voor het huidige Rusland. Rusland maakt als grootmacht deel uit van het wereldwijde imperialistische systeem.
Lenin waarschuwt voor pogingen om het imperialisme los te zien van zijn kapitalistische wortels. Anti-imperialisme ontaardt dan in ineffectief ‘kleinburgerlijk reformisme’. Het moralistische anti-imperialisme van de ‘laatste Mohikanen van de burgerlijke democratie’ zoals Lenin ze noemt, verwordt tot pacifisme. Een houding die heilzaam is voor de ziel, maar krachteloos tegen de plannen van de grootmachten.
De huidige linkse beweging bejubelt het idee een van een ‘multipolaire’ kapitalistische wereld. Maar ook dit leidt ertoe dat de rivaliteit tussen de grootmachten los wordt gezien van hun kapitalistische belangen, in het bijzonder die van hun monopolies. Multipolariteit was een belangrijk kenmerk van het imperialisme in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. In feite was de poging om multipolariteit op te leggen aan een wereld die was opgezadeld met de overheersing van het Britse Rijk een cruciale factor voor het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Afstand nemen van het leninisme betekent in feite afstand nemen van het socialisme. Wanhopig en ongegrond vertrouwen in (a) de werkzaamheid van multipolariteit, (b) de hoop om een principieel anti-imperialistisch verzamelpunt te vinden rond een verzwakte, verwoeste socialistische staat die nu in bezit is van een aantal mega-miljardairs, (c) een wonderbaarlijke transformatie van de huidige, door geld gedreven en door elites geleide westerse bourgeoisiepartijen en (d) de overtuiging dat de versplinterde egocentrische linkse beweging met al haar verschillende belangen en identiteiten op een wonderbaarlijke manier kan samensmelten tot een kracht voor radicale vernieuwing… dit alles is het gevolg van het verlies van vertrouwen in het socialistische project.
De lessen van de geschiedenis en van de meest briljante leraren zijn de beste gidsen voor de toekomst die wij willen. Plus ça change, plus c'est la même chose: hoe meer de dingen veranderen, des te meer blijven ze hetzelfde.
De passages uit Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme zijn overgenomen uit de Progres-uitgave, Moskou 1966. Vertaling: M. Wiessing.
Bron: ZZ’s blog, 21 maart 2022
Wil je een abonnement op Manifest?
Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland
Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.
Abonneer Nu!