Skip navigation
Theorie

Toespraak aan de economen

Foto: Iljenkov familiearchief (CC BY-SA 4.0)

In het kader van de studie van de NCPN naar de socialistische opbouw in de 20ste eeuw, publiceren we de vertaling van de Toespraak aan de economen1 van sovjetfilosoof Evald Iljenkov uit 1965. In deze toespraak mengt Iljenkov zich in belangrijke vraagstukken over de politieke economie van het socialisme. Deze tekst geeft een kijkje in discussies die destijds speelden en biedt waardevolle inzichten over de socialistische opbouw.

Deze toespraak is door de Commissie Ideologie van het Partijbestuur van de NCPN voorzien van een uitgebreide introductie, die hier te lezen is. We raden aan eerst deze introductie te lezen. In de introductie wordt de inhoud van Iljenkov's tekst toegelicht, wordt informatie geboden over de historische context waarin deze toespraak is geschreven en wordt een korte toelichting gegeven op bepaalde begrippen. Iljenkov's tekst is van een hoog theoretisch niveau, maar met de introductie proberen we de tekst toegankelijk te maken. Enige voorkennis van de marxistische filosofie en politieke economie is alsnog aan te raden.

1. Politieke economie en de Logica

Het is onvermijdelijk dat de politieke economie, wanneer ze weer opleeft na een cultische winterslaap, streeft naar directe contacten met de oplevende Logica, die net uit dezelfde winterslaap komt. Er mag natuurlijk niet gezegd worden dat er toen ook geen verbinding was tussen de politieke economie en de logica. Er waren toen ook economen met genoeg kennis wat betreft de Logica en er waren logici met genoeg kennis van het idee van de politieke economie.

Maar ze werkten, als het ware, in twee verschillende kamers die niet onderling communiceerden. Ten gevolge was een verbinding van de producten van hun afzonderlijke inspanningen er maar zelden, niet systematisch en, het belangrijkst nog, het product van de ene kwam tot het andere slechts door zeer lange ‘bemiddelende’ schakels – uitgevers, recensenten, ambtenaren en andere personen die noch de politieke economie noch de logica goed kenden.

Daardoor bereikten de prestaties van de econoom de logicus met een lange vertraging en, niet minder belangrijk, met vertekeningen. En andersom kwam natuurlijk alleen tot de econoom datgene van de logicus, wat al een hardnekkig vooroordeel had verworven binnen de filosofie zelf.

Uiteindelijk mengde zich tussen de logica en de politieke economie een extra bemiddelende schakel, een eigenaardig filter, die in beide richtingen slechts een deel van het product van de buurman doorliet, en daarbij niet altijd het beste deel. Hierdoor vertraagde de ontwikkeling zowel van de filosofische logica als van de politieke economie.

In de persoon van Marx hadden we de verbinding van het toppunt van de filosofisch-logische cultuur met het toppunt van de politiek-economische cultuur. Het Kapitaal is het product van hun verbinding, van hun organische synthese.

Om op de verbinding van deze twee deugden in een en hetzelfde hoofd te wachten, daar hebben we geen tijd voor blijkbaar.

Want deze synthese kan onder één voorwaarde plaatsvinden: of een persoon beheerst eerst de Logica in haar hele omvang en vervolgens de politieke economie, of – andersom, in omgekeerde volgorde – de belezen econoom stelt de politieke economie tijdelijk uit en zet zich aan de Logica.

Maar aangezien ook binnen de logica en binnen de politieke economie er talloze discussies en meningsverschillen zijn en er tegenwoordig geen ‘logicus’ is bij wie men zonder gevaar in de leer zou kunnen gaan – net zoals de logicus nu geen politieke economie van het socialisme heeft die hij als het laatste woord zou kunnen beschouwen, moet er dus naar andere wegen gezocht worden.

In Het Kapitaal is onze wens voor die synthese van de Logica met de politieke economie daadwerkelijk verwezenlijkt. Daarom lijkt het erop dat als men Het Kapitaal netjes onder de knie krijgt, men gelijk allebei onder de knie heeft, en zelfs in hun organische, intelligente en niet formele samensmelting.

Maar in de praktijk blijkt dat dat niet zo is. Veel economen, die mooi Het Kapitaal bijna uit het hoofd kennen, raken onmiddellijk in verwarring, zodra ze van het navertellen van Het Kapitaal moeten overgaan op het toepassen van zijn methode op de analyse van een ander, namelijk een socialistisch, systeem van maatschappelijke verhoudingen tussen mensen.

Hier blijkt – helaas – te vaak dat formele kennis van Het Kapitaal één ding is, maar dat begrip van de methode, van de toepassing binnen die methode een compleet ander ding is.

Dat deze twee zaken aanzienlijk verschillend zijn, hoef ik u niet te bewijzen – want precies hierover ligt de grens van meningsverschillen tussen uw leerstoel en de school van Kronrod-Ostrovitjanov.2

En dit is omdat om de Logica uit Het Kapitaal halen en haar afzonderlijk van het politiek-economische lijf van het werk uiteen te zetten, niet zo’n simpele zaak is als het op het eerste gezicht lijkt.

Om dit te doen moet men een perspectief aannemen dat zich over het algemeen buiten de politieke economie bevindt. Dat wil zeggen om voorloping over het algemeen te stoppen met een econoom te zijn in de precieze en nauwe zin van het woord, van dit beroep, en om op deze materie de blik te werpen van een buitenstaander.

(Het is net als dat het niet mogelijk is om de aarde te wentelen met een hefboom als men geen steunpunt buiten deze aarde heeft – hetzelfde steunpunt dat Archimedes ooit wilde verkrijgen…)

Dit is geen metafoor, niet slechts een analogie. Hier is het in wezen hetzelfde.

Als u Het Kapitaal voortreffelijk kent, zich er volledig in kunt oriënteren, in de beweging van zijn begrippen, zult u een goede econoom zijn.

Maar u zult nooit, met geen enkele intellectuele inspanning, de bewegingen en de wendingen van het onderzoekende denken, die de universeel-logische wetmatigheden belichamen, onderscheiden van de bewegingen en de wendingen van hetzelfde denken, die volledig bepaald worden door de specifieke bijzonderheden van het gegeven, en alleen het gegeven onderwerp – namelijk van het kapitalisme.

En dit is het geval juist omdat Het Kapitaal de hoogste vorm van de Logica in niet algemene vorm vertegenwoordigt – maar in een specifiek geval van haar toepassing. In algemene vorm wordt de Logica immers, zoals bekend, niet uiteengezet. Ze wordt alleen gedemonstreerd als hulpmiddel in het oplossen van een specifieke taak. Ze wordt hier geconcretiseerd en gecorrigeerd, gebroken3 door de strikt specifieke kenmerken van het kapitalisme als bijzonder onderzoeksonderwerp.

Maar dan blijken wij meteen genoodzaakt problemen te stellen en op te lossen, die precies niets gemeens hebben met de politieke economie als zodanig. Haar moet men hier simpelweg tijdelijk vergeten.

Men moet voorlopig logicus worden. Er moet een dergelijke oplossing gevonden worden voor puur logische problemen, die door geen enkel individueel theoretisch systeem in twijfel getrokken zou kunnen worden. Niet door de politieke economie van het socialisme, niet door de quantummechanica.

Het Kapitaal kan hier dan slechts als vertalende instantie dienen. Als wij ook daar dezelfde gedachtegang aantreffen, die voortvloeit uit een algemene oplossing van een algemeen-logisch probleem, dan zullen we de garantie hebben dat wij ook in Het Kapitaal de universeel-logische invariant4 van de denkbeweging hebben gezien, en niet alleen de gedachtegang5 die zich volledig laat uitleggen door de specificiteit van het gegeven materiaal, niet een wijze van concretisering van de universeel-logische norm, specifiek slechts voor de bestudering van kapitaal, en nergens anders van toepassing.

Zo ging Marx overigens ook te werk.

Voordat hij zich zorgvuldig aan de logische uitwerking van de meerwaardetheorie zette, voerde hij reusachtig, kritisch werk uit met betrekking tot de Hegeliaanse Logica. Dat wil zeggen – hij loste een probleem op, dat in de eigen zin van het woord niets gemeens had met de politieke economie. (Hoewel hij wel de politieke economie als uiteindelijk doel van zijn bezigheden in gedachten had).6

Dit probleem, dat hij zelf zo formuleerde: hoe de wetenschap te ontwikkelen? Wat is wetenschap? Wat zijn de universele – oftewel formele – verschillen tussen het wetenschappelijke begrip van de zaken en het niet-wetenschappelijke, het pre-wetenschappelijke en het pseudowetenschappelijke begrip ervan? En van de artistieke, religieuze, praktisch-geestelijke manieren om dezelfde zaken te begrijpen.

Het lijkt me dat, zonder een uitvoerige argumentatie te geven, er toch één belangrijk feit als cruciaal gesteld kan worden – dat, voordat hij overging op de theoretische ontwikkeling van zijn kritische werk op het gebied van de politieke economie, Marx zich bekommerde om de Logica. En deze Logica werd door hem uitgewerkt via een kritisch-materialistische herziening van de Hegeliaanse logische conceptie. Het probleem van de Logica van Het Kapitaal in algemene vorm werd dus onafhankelijk en vóór de eigenlijke politiek-economische theorie opgelost.

Het Kapitaal is de toegepaste Logica, zoals iedere andere theorie. En hier werd een bepaalde logische theorie toegepast – namelijk de kritisch-materialistisch omgevormde Hegeliaanse theorie.

(Natuurlijk werd ze verder in detail verfijnd in het toepassingsproces. Maar in de algemene vorm – en dit is van fundamenteel belang – was ze al gecreëerd vóór Het Kapitaal).

Waarom heb ik het hier zo lang over, waarom benadruk ik dit punt? Uit een fundamenteel belangrijke overweging.

Om die reden, dat slechts vanuit dit perspectief Het Kapitaal überhaupt degelijk gelezen kan worden, niet met de ogen van de econoom, maar met de ogen van de logicus.

Omdat slechts vanuit dit perspectief dergelijke bewegingsschema’s van het onderzoekende denken in het weefsel zelf van Het Kapitaal aan het licht gebracht kunnen worden, die onmiskenbaar beschouwd kunnen worden als logisch – dat wil zeggen universeel – en niet gedicteerd door de specificiteit van het materiaal. De precieze logische vormen die we niet alleen kunnen, maar ook moeten ‘toepassen’ op de analyse van ieder ander materiaal – zij het de politieke economie van het socialisme, de biologie of de quantummechanica.

Anders zullen we geen criterium hebben voor het onderscheid tussen de logische vereisten gerealiseerd in Het Kapitaal, en hun eigen modificatie in het speciale materiaal in de waren-kapitalistische formatie.

Het is gemakkelijk om het een met het ander te verwarren – dat hebben we zelf waargenomen.

Vele economen redeneren als volgt: ja, Marx ging in Het Kapitaal inderdaad uit van ‘het abstracte naar het concrete’, van de onontwikkelde, cellulaire vorm van verhoudingen naar de gedifferentieerde vertakkingen, die uit deze vorm groeien, zoals uit een en dezelfde, voor alle gemeenschappelijke wortel. Maar dit is, zeggen ze, slechts de logica van de ontwikkeling van waren-kapitalistische verhoudingen. Als zodanig is ze niet van toepassing op het socialisme. Hier, zeggen ze, moet men helemaal de tegengestelde richting op, ‘van het concrete naar het abstracte’ enzovoorts.

Ondertussen waren deze zaken – in het bijzonder de onderbouwing voor de manier van opstijgen vanuit het abstracte naar het concrete – door Marx uitgewerkt vóór de creatie van Het Kapitaal en volledig onafhankelijk ervan.

Ze waren uitgewerkt als resultaat van de breuk met de Hegeliaanse denkconceptie door de principes van het materialisme.

Maar absoluut niet als resultaat van een breuk met deze Logica door een zogenaamde ‘specificiteit van het kapitalisme’.

Daarom is de politieke economie niet bevoegd de universaliteit van deze logische opvattingen te onderbouwen dan wel te weerleggen. Ze zijn compleet onafhankelijk van zowel de politieke economie van het kapitalisme als de politieke economie van het socialisme.

De politieke economie als zodanig kan ze net zo slecht weerleggen als, bijvoorbeeld, een scheikundig experiment de theorie van natuurlijke selectie kan weerleggen.

En als een of andere econoom bezwaar heeft op het vereiste dat ook de politieke economie van het socialisme uitgewerkt werd met de methode van het opstijgen van het abstracte naar het concrete, op grond dat socialistische formatie niet lijkt op de kapitalistische formatie, dan toont hij hiermee aan dat hij überhaupt geen begrip heeft van de Logica, van haar onderwerp en haar bevoegdheden.

De zaak staat heel anders. Als de politieke economie van het socialisme tot nu toe nog niet schijnt te lijken op Het Kapitaal (vanuit het perspectief van de Logica, van haar ontwikkeling van begrippen, welteverstaan), dan is dit slechts een aanwijzing dat tot nu toe men er nog niet aan toe is gekomen om haar uit te werken in de geest van de universele principes van de marxistische dialectische logica. Niets meer betekent het.

Een afzonderlijk theoretisch schema moet niet beschouwd worden als toetssteen voor de Logica. Als er een tegenstrijdigheid ontstaat tussen de Logica en het logische schema van een of andere speciale7 theorie, dan moeten wij zeggen: des te slechter voor die speciale theorie, want ze komt niet eens door de formele toetsing.

Des te onaanvaardbaarder is het om de Logica te weerleggen met een verwijzing naar een of ander – voornamelijk logisch-onuitgewerkt – schema, zoals bijvoorbeeld Ostrovitjanov doet.

Ja, zijn voorstellingen van het socialisme zijn niet ontwikkeld met de methode van het opstijgen vanuit het abstracte naar het concrete. Vanuit het perspectief van de Logica betekent dit dat ze al met al onlogisch zijn, dat ze zelfs de puur formele eigenschap van de wetenschappelijkheid niet bezitten, om nog maar te zwijgen over diepere eigenschappen van wetenschappelijke theorie.

Natuurlijk heb ik niet de mogelijkheid om uitgebreider in te gaan op de logische criteria die besloten liggen in de bewegingswijze vanuit het abstracte naar het concrete. Dat is niet het onderwerp van deze toespraak.

Echter heb ik, uit naam van de logica, het volle recht te beweren dat in de samenstelling van een daadwerkelijk dialectisch ontwikkeld systeem van begrippen ieder begrip (iedere categorie) een modificatie van de vorige categorie moet voorstellen, als het ware haar concretere ‘hypostase’, belichaming.8

Als Marx geld ontwikkelt uit waren, en winst en rente uit meerwaarde, dan wordt niet alleen –en zelfs niet zozeer– de specificiteit van de dialectische ontwikkeling van de werkelijkheid in het algemeen uitgedrukt, maar dus ook die van de begrippen die deze werkelijkheid theoretisch reproduceren.

Als de politieke economie van het socialisme, als theorie, nog niet gekenmerkt wordt door een dergelijke vorm van ontwikkeling van categorieën, dan heb ik, als Logicus, daarom het recht om een volledig categorische conclusie te trekken – namelijk dat zij nog niet is volgroeid9 tot aan het logische niveau van Het Kapitaal.

Alle moeilijkheden en onenigheden komen hieruit voort. De moeilijkheid is duidelijk. Ze bestaat eruit dat wij verplicht zijn één enkel – individueel – geval te bekijken, zonder het met iets te vergelijken – en om desondanks te bepalen welke kenmerken daarin alleen daaraan toebehoren en welke aan alle andere gevallen – hoewel wij deze andere gevallen niet in ons gezichtsveld hebben.

Wanneer wij, op z’n minst, twee gevallen hebben – dan is het is gemakkelijk: vergelijk en vind de overeenkomst. Deze overeenkomst zal dan ‘algemeen’ worden en de ‘niet-overeenkomst’ zal tot de bijzonderheid van beide horen.

Maar hier hebben we simpelweg niet twee gevallen. Er is één enkel geval, waarin ‘algemene’ kenmerken alleen duidelijk worden door hun breuk met de bijzonderheden, maar afzonderlijk worden ze niet gegeven.

Waarom hebben we hier niet twee gevallen? Omdat we nog niet een theorie hebben die dezelfde graad van logische volgroeidheid heeft bereikt zoals is bereikt in Het Kapitaal.

De theorie van de politieke economie van het socialisme, in ieder geval, is niet zodanig – wij dromen nog slechts over zo’n theorie. Ik zal niet ingaan op de theoriën van andere gebieden – natuurkunde, biologie etc. om de hoogmoed van natuurkundigen of biologen te kwetsen. Hoe bij hen de situatie eraan toe is in termen van logische volgroeidheid van het denken, of ze in dit opzicht het niveau van Het Kapitaal hebben bereikt of niet – dat is niet aan ons om te beoordelen. Dus via het afleiden van ‘de overeenkomst’, ‘het algemene’ tussen Het Kapitaal en welk ander theoretisch systeem dan zullen we het probleem niet oplossen.

Dus hebben wij maar één geval van logische ontwikkeling van theorie op een onbetwistbaar hoger niveau – en daarin moeten wij de universele, logische contouren van de denkbeweging onderscheiden van de contouren waarin deze beweging alleen zodanig is door dit individuele geval, van de contouren ‘die samen met dit geval sterven’.

Wat moeten we hiermee? Hoe moeten we het universele afleiden uit één enkel geval, zonder iets ermee te vergelijken?

Hier is er maar één enkele manier. Eerst moeten namelijk de universeel-logische problemen geformuleerd worden volledig onafhankelijk van hoe ze weergegeven en opgelost worden in Het Kapitaal – ze moeten geformuleerd worden in een volledig algemene zin – en daarna pas moet gekeken worden hoe juist deze (en niet specifiek economische) problemen opgelost worden in Het Kapitaal. Kort gezegd – welke algemene oplossing wordt hier verondersteld als voorwaarde voor het oplossen van de gegeven individuele problemen.

En wanneer iemand niet wil dat de theorie met deze methode ontwikkeld wordt, omdat het socialisme, zou die zeggen, in tegenstelling tot het kapitalisme, niet spontaan ontstaat maar met opzet, dat daarin zogenaamde ‘reïficatie’10 van productieverhoudingen plaatsvindt etc. enz. – dan is zo’n argument totaal onbekwaam.

Want de Logica van Het Kapitaal komt helemaal niet voort uit het kapitalisme met zijn specifieke aard, maar uit veel bredere gronden. Theoretisch gezien uit de materialistische interpretatie van de dialectiek, maar historisch gezien uit de kritisch-materialistische herziening van de Hegeliaanse logica.

Daarom moet degene die de universaliteit van de vereisten van deze Logica wil weerleggen, niet een beroep doen op de specificiteit van het socialisme of het kapitalisme, maar beargumenteren in termen van de dialectiek als kennistheorie van het marxisme – oftewel helemaal onafhankelijk van hoe hij de specificiteit van de kapitalistische vorm, van het biologische process, of de mechanismen van subatomaire beweging begrijpt. Hij moet uit het domein van de politieke economie overgaan naar het domein van een andere wetenschap, namelijk die van de materialistische dialectiek. Maar deze wetenschap heeft haar eigen geschiedenis, haar eigen begrippen, haar eigen feiten. (‘De cel’ is een andere zaak. Het is inderdaad slechts een figuurlijke uitdrukking, geen logische categorie).

2. Is onze samenleving rijp genoeg voor een wetenschappelijk-theoretische analyse?11

De spreker12 uitte de mening van niet. Ik denk dat hij hier geen gelijk in heeft. Bovendien denk ik dat onze samenleving overrijp is in die zin – in de zin dat ze het zat is te wachten op een strikt theoretische analyse van reeds gevestigde economische structuren, categorieën. Wij hebben een kritisch-theoretische analyse daarvan nodig zoals we brood en lucht nodig hebben.

Ook ik denk net zoals de spreker dat het socialisme, dat wij zullen moeten onderzoeken vanuit het perspectief van zijn economische anatomie en fysiologie, slechts de eerste fase van het communisme is – en in die zin, als het ware, ‘niet doorgerijpt communisme’ is. Dit is een axioma, naar mijn mening.

Maar juist dáárom moet het systeem van economische verhoudingen tussen mensen dat wij ‘socialistisch’ noemen, niet beschouwd worden als een soort bijzondere ‘formatie’, als een rigide georganiseerde structuur, of, beter gezegd, als een structuur die ernaar streeft rigide te worden, maar nog niet tot aan zo’n toestand is volgroeid.

Wat – in algemene termen – karakteriseert de huidige socialistische fase of stadium van de ontwikkeling van de communistische formatie?

Dat het nieuwe, wordende systeem er nog niet in is geslaagd om het totaal van de productieverhoudingen dat het heeft geërfd organisch om te zetten. [Daarom zijn deze ook nu nog in onze economie behouden gebleven…].

3. Is onze samenleving rijp genoeg voor een wetenschappelijk-theoretisch onderzoek?

De spreker stelde, weliswaar, als hypothese de situatie bloot dat onze economie niet volgroeid is in zodanige mate dat in een onderzoek ernaar de methode, de logica van Het Kapitaal, integraal toegepast zou kunnen worden.

Ik denk dat hij op dit punt niet helemaal gelijk heeft.

Ik denk verder zelfs dat onze economie in dit opzicht zelfs overrijp is. In de zin dat ze het zat is te wachten op een strikt theoretische analyse van reeds gevestigde economische structuren, categorieën. Ik denk dat we zelfs achterlopen met zo’n analyse en dat niet de economie, maar juist andersom, haar theoretische kader ‘niet volgroeid is’.

Ik ben het volkomen eens met de spreker dat het socialisme in geen enkel geval beschouwd moet worden als bijzondere formatie, als een intern voltooid organisme vergelijkbaar met het waren-kapitalisme.

Het socialisme is slechts de eerste fase van het communisme en in die zin ‘onrijp communisme’.

Wat karakteriseert fundamenteel, in algemene termen, de huidige socialistische fase van ontwikkeling?

Dat het nieuwe, wordende systeem er nog niet in is geslaagd om het totaal van de productieverhoudingen dat het heeft geërfd bij zijn geboorte als totaal van de voorwaarden – historische voorwaarden – organisch om te zetten.

En aangezien, zoals de spreker goed heeft aangetoond, de methode van Marx het verplicht om strikt onderscheid te maken tussen de historische voorwaarden van het proces van de vorming van een systeem en de interne voorwaarden van de evolutie en werking van dat systeem, moet hetzelfde onderscheid hier ook worden gemaakt.

Het bestaande, empirische beeld van onze economie, toegankelijk ook voor een niet theoretische blik, representeert een complex spinsel van de verschillendste vormen van economische verhoudingen die op zeer ingewikkelde wijze met elkaar interacteren.

Het probleem is dat onze economie tijdens het proces van de samenstelling van haar specifieke structuur, van haar interne verdeling – die wij ook verplicht zijn bloot te leggen door een analyse – ook “de resten van alle vergane maatschappelijke formaties achter zich aansleept”, “op de ruïnes en met de elementen waarvan zijzelf opgebouwd is, waarvan bepaalde nog niet overwonnen resten in haar voortleven en wat daarin louter aanduidingen waren, uitgegroeid zijn tot volwaardige betekenissen, enz.” (Marx K. Grundrisse).13

Ja, in de ‘socialistische fase’ van haar evolutie behoudt het communisme (‘sleept achter zich aan’) nog steeds waren-monetaire verhoudingen. Bovendien treden hier zijn eigen, intrinsieke vormen van verhoudingen tussen mensen naar voren in de gedaante van waren-monetaire verhoudingen en vinden zelfs hun formele – juridisch gelegitimeerde – uitdrukking daarin.

Dus de ware contouren van onze economie die we verplicht zijn precies bloot te leggen door een analyse, treden op de oppervlakte naar voren in een voor zichzelf inadequate vorm – in een waardevorm.

Dus bevinden de vormen van de communistische organisatie van maatschappelijke arbeid – precies die vormen van verhoudingen tussen mensen die de spreker ‘de essentie’ noemde (het beeld dat ons empirisch wordt gegeven), zich niet ergens ‘in het verschiet’, niet ergens in de min of meer verre ‘toekomst’, maar gewoon hier, in de bestaande vormen van onze economie.

Gewoon hier moeten ze door een analyse blootgelegd worden, nadat ze gereinigd zijn van de voor hen inadequate uitdrukkingsvormen door middel van abstractie.

“In alle maatschappijvormen is het een bepaalde productie, die alle overige domineert en waarvan de verhoudingen bijgevolg ook de rang en invloed van alle overige bepalen. Het is een algemene belichting waarin alle overige kleuren zijn gedompeld en [waardoor] hun specifieke karakter wordt gemodificeerd. Het is een bijzondere ether, die het soortelijk gewicht bepaalt van al het bestaande dat zich daarin verheft.” (Grundrisse, p. 220)14

Onze maatschappij heeft ook een dergelijke ‘ether’, zo’n productiesfeer, waarvan de interne organisatie de plaats en invloed van alle overige productiesferen en categorieën die hun organisatie uitdrukken, ‘bepaalt’.

Dus, de theoretische analyse van onze economie moet beginnen vanuit een analyse van de interne verdeling, van de interne organisatie of structuur, van die productiesfeer (en alleen die sfeer!) dat eerder dan alle andere (zowel logisch als historisch) intern de communistische organisatie van arbeid sticht, en naar welk voorbeeld alle overige maatschappelijke productiesferen zich verder beginnen te transformeren.

Ze kunnen ertegen inbrengen dat in onze economie er nog niet een productiesfeer is, waarvan de interne organisatie een ‘zuivere’ afbeelding van de communistische organisatie van arbeid zou vertonen. Natuurlijk, een steriel-zuivere vorm zullen we niet vinden. Als die er wel was, zou er überhaupt geen theoretische analyse nodig zijn.

En, desalniettemin, is er wel in onze economie een dergelijke productiesfeer, waarvan de interne organisatie al – natuurlijk in haar meest algemene, principiële contouren – de vorm van verhoudingen tussen mensen die de theorie van Marx communistisch noemt, heeft gekristalliseerd. In de strikste en nauwkeurigste zin van dit begrip.

(Alleen moet hier ‘communisme’ hier niet begrepen worden als dat het door de utopisten begrepen werd – niet als ‘ideaal’, waarvan ze de realisatie ergens naar een min of meer verre, glimmende toekomst uitstellen, maar zoals het door Marx en Engels begrepen werd – als een werkelijke beweging die de huidige, bestaande tegenstellingen oplost. Het communisme is een bepaalde manier van de reële oplossing voor tegenstellingen die zich hebben opgebouwd in de ondergrond van de waren-kapitalistische, burgerlijke maatschappij en niets anders – zie De Duitse Ideologie.)

Precies van dit begrip van het communisme of van de communistische organisatie van maatschappelijke arbeid ging V.I. Lenin altijd uit.

“De arbeid is in Rusland in zoverre communistisch verenigd (we merken op hoe dit in 1919 is gezegd! – E.I.) als:

  • ten eerste, het private eigendom van de productiemiddelen is afgeschaft,
  • en ten tweede de proletarische staatsmacht op nationale schaal de grote productie op staatsgrond en in staatsbedrijven organiseert, de arbeidskrachten over de verschillende sectoren van de economie en bedrijven verdeelt en grote hoeveelheden consumptieproducten die aan de staat toebehoren, onder de werkers verdeelt.”15

Wat hier is opgesomd, is de meest algemene, meest abstracte en simpelste vorm van de communistische organisatie van arbeid. Haar interne verdeling moet geanalyseerd worden door haar uit te drukken in speciale categorieën en door op strikte wijze af te wijken van alles wat niet tot de intrinsieke definities van deze simpele, algemene en abstracte vorm behoort.

En vooral moet men zich hier volkomen en strikt abstraheren van al die momenten die historisch en in essentie van de zaak verbonden zijn met de waardevorm.

Deze vorm heeft niet alleen niets gemeen met de communistische organisatie van maatschappelijke arbeid, maar belichaamt ook haar concurrent en antagonist – hoewel ze in het empirische beeld zo nauw verweven zijn als twee worstelaars op de circusmat en hoewel de communistische vorm van de organisatie van maatschappelijke arbeid zelfs enige tijd (en ook nu nog) verschijnt in de gedaante van waarde.

Het is deze schijn die, lijkt me, de fundamentele basis legt voor verwarring, voor de vermenging van reële economische vormen met formeel-juridische bepalingen.

Met andere woorden, voor de vermenging van de objectieve wetmatigheden waar onze economie – of we het nu willen of niet – zich aan onderwerpt, met de categorieën die in haar structuur bestaan door onze eigen genade, inclusief onze eigen dwaasheid.

En om op een andere manier dan door middel van het opstijgen vanuit het abstracte naar het concrete het ene van het andere te onderscheiden is ogenschijnlijk niet mogelijk.

Omgekeerd is het alleen mogelijk om een min of meer correcte omschrijving te geven van in ons land historisch-gevestigde, empirisch-overduidelijke categorieën, zoals ‘omzetbelasting’, ‘bruto-opbrengst’, ‘akkoord-premiebetalingssysteem’ etc. enz.

Hier heeft de spreker, lijkt me, een belangrijke onnauwkeurigheid begaan. Ik doel op punt 39 van zijn verhandeling:

“…zolang het communisme nog niet is volgroeid, zal de beweging van kennis vanuit het algemene naar het individuele, vanuit het ingewikkelde naar het simpele, van verschijnsel naar essentie, dominant zijn in de bestudering van de huidige economische verhoudingen in socialistische landen.

De betekenis en de rol van de methode van het opstijgen zal naargelang de voltooiing van de opbouw van het socialisme steeds meer toenemen, en wanneer de communistische formatie grotendeels volgroeid is, zal de dominantie van de methode van het opstijgen vanuit het abstracte naar het concrete, vanuit het simpele naar het ingewikkelde in de politieke economie van het communisme aanbreken, tot die tijd zal men in het verslag van de onderzoeksresultaten, in de leerboeken niet uitgaan van de simpelste, maar van de voornaamste, definiërende verhouding.” (p. 18)

(Bovendien: “het laatste valt niet samen met het eerste, zoals de tegenstelling van gebruikswaarde en waarde (de gedefinieerde concrete vorm) niet samenvalt met de tegenstelling tussen het maatschappelijke karakter van productie en de particuliere vorm van eigendom…”)

Het hier geformuleerde onderscheid tussen ‘de simpelste verhouding’ van het systeem en ‘de voornaamste, definiërende verhouding’ van hetzelfde systeem is voor mij niet helemaal duidelijk.

Als wij consequent, stap voor stap theoretisch de objectieve logica van de totstandkoming en de bouw van ons economische systeem in de opwaartse beweging van begrippen, van categorieën willen reproduceren, willen uitdrukken, dan moeten wij juist de ‘voornaamste, definiërende verhouding’ van dit systeem als ‘haar16 simpelste bepaling’ nemen.

Namelijk de intrinsieke vorm van de puur-communistische organisatie van maatschappelijke arbeid, volledig gezuiverd door de abstractie van al haar waardeverschijningsvormen, en van daaruit moet men zich bewegen naar het begrijpen van de verschijnselen die zichtbaar zijn op de empirische oppervlakte van onze economie.

Alleen dan zullen wij een duidelijk criterium hebben voor het onderscheid tussen de vormen van onze economie die onlosmakelijk verbonden zijn met de maatschappelijke vorm van eigendom, en de wettelijke verschijnselen die zo zouden kunnen zijn, maar ook compleet anders zouden kunnen zijn.

En hier moet men niet vergeten dat de maatschappelijke vorm van eigendom, of, in andere woorden, de direct maatschappelijke arbeid, de communistisch vermaatschappelijkte arbeid met de vormen van haar organisatie zich in een staat van onverenigbare antinomie bevindt met de vorm van waardevorm en daarom met alle categorieën die daaruit zijn afgeleid.

Van deze moeten we ons volledig afwenden.

En juist omdat de allereerste stap – namelijk de vermaatschappelijking van belangrijke industrie – de afschaffing, de ontkenning is van de waardevorm als hoofdregelaar, verandert ‘waarde’ (voor zover ze nog blijkt te bestaan) in een bijkomstig, formeel punt.

Want ‘waarde’ is niet simpelweg ‘één kant’ van een waar, niet simpelweg ‘een predicaat’ van een arbeidsproduct naast zijn ‘gebruikswaarde’.

Kenmerkend voor waarde is niet alleen, en niet zozeer, dat.

Waardeuitdrukking wordt specifiek gekenmerkt door de ‘omslag’ waarmee “het zintuiglijk-concrete verschijnt als slechts een verschijningsvorm van het abstract-universele, en niet het abstract-universele als een van de eigenschappen van het concrete” (Das Kapital, Deel I, Hamburg, 1867, p. 771).17 Hierin ligt ook de hele mystiek van ‘de warenvorm’, zijn onvervreemdbare kenmerk.

Daarom verschijnt de beweging van reële gebruikswaarden hier als iets afgeleid van de beweging van waarde, en inderdaad ‘waarde’ en niet ‘gebruikswaarde’, verschijnt hier als subject van een proces, als ‘zelfontwikkelend subject’.

En dit ‘zelfontwikkelend subject’ verschijnt werkelijk, zoals Marx aantoont, in de gedaante van industrieel kapitaal.

(“Degenen die de verzelfstandiging van de waarde als louter abstractie beschouwen, vergeten dat de beweging van het industrieel kapitaal die abstractie in actu is. De waarde doorloopt hier verschillende vormen, verschillende bewegingen, waarin zij in stand gehouden en tegelijk vermeerderd, vergroot wordt”).18 De vermaatschappelijking van industrieel kapitaal – de eerste daad van de socialistische revolutie – schaft precies het zelfstandige bestaan van waarde af.

Deze waarde verandert weer van ‘subject’ van het hele economische proces in abstract ‘predicaat’ van een arbeidsproduct – maar een arbeidsproduct = reële gebruikswaarde = wordt weer subject.

Daarom impliceert maatschappelijk eigendom van de productiemiddelen en het arbeidsproduct dat de maatschappij (eerst in de persoon van haar representatieve staatsorganen) de mogelijkheid vindt om naar de beweging van gebruikswaarden te kijken met open ogen – en niet door de ombuigende bril van de waardevorm. Hier verschijnt voor het eerst de mogelijkheid arbeidstijd direct te meten en te verdelen – en niet via een omweg, niet via ‘waarde’.

Daarom verandert in de productiesfeer waar de productiekrachten daadwerkelijk vermaatschappelijkt zijn, waarde daadwerkelijk in een puur formeel punt, dat slechts in zijn eigen taal de beweging van gebruikswaarden en arbeidskosten, de verhoudingen waarin arbeidstijd verdeeld wordt, weerspiegelt maar op geen enkele manier reguleert.

Onder het socialisme hebben we echter twee maten van maatschappelijk noodzakelijke arbeid. De ene – de belangrijkste, geschikt voor vermaatschappelijkte arbeid – is de arbeidstijd die nodig is onder de gegeven voorwaarden voor het maken van de productseenheid, gebruikswaarde.

De andere is ‘waarde’, een omweg voor het meten van dezelfde grootheden.

Daartussen ontstaan constant discrepanties, tegenstellingen. En het is niet mogelijk dat deze niet onstaan – dat is niet een kwestie van onbekwaamheid, maar van de waardevorm.

Want ‘waarde’ (met al haar modificaties, met alle categorieën die van haar zijn afgeleid) is een uitkomst en een instrument van warenproductie, dat wil zeggen van een dergelijke organisatie van productie waar de afzonderlijke schakels van opgedeelde arbeid onafhankelijk van elkaar zijn.

Waar arbeid geen direct maatschappelijk karakter heeft, en waar de eenheid van het economische organisme pas achteraf gerealiseerd wordt.19

Als deze voorwaarde niet aan de orde is, is er überhaupt geen waar, geen sprake van de transformatie van een arbeidsproduct, van de gebruikswaarde, naar een waar, naar waarde.

In andere woorden, waar arbeid direct maatschappelijk is, valt iedere noodzaak weg om terug te vallen op de diensten van de beruchte waarde. De mogelijkheid ontstaat om maatschappelijk noodzakelijke arbeid direct te meten in eenheden van de tijd van deze arbeid.

En het is op dit fundamenteel belangrijke punt dat onze theorie en praktijk een slechte dienst is bewezen, naar mijn mening, door de economen die bewust de marxistische waardetheorie op zo’n manier hebben verpest, dat de ervaring van de bouw van het socialisme in ons land er zonder tegenstellingen (en dus zonder analyse) in paste.

Het zijn die economen die veel moeite erin hebben gestoken om het onbewijsbare te bewijzen – dat waarde (en daarmee alle vormen die daarvan zijn afgeleid) ‘inherent is aan de socialistische productieverhoudingen’ en dat ‘socialistische productie al met al warenproductie voorstelt’.

De meest consequente is J.A. Kronrod.20

Hij beweert dat warenproductie “samen met de categorieën die haar uitdrukken, zich niet van buitenaf inbrengt, niet teweeg wordt gebracht door de onvolgroeidheid van de verhoudingen van het socialisme. Ze is inherent aan volgroeide, consequent socialistische productieverhoudingen” (De wet van de waarde en haar gebruik. Moskou, 1959, p. 142).

Als dit zo is, dan vindt de structuur van ons economisch systeem haar theoretische uitdrukking in de categorieën die genetisch verbonden zijn met de waarde, zoals ‘kostenberekening’, ‘omzetbelasting’, ‘loon’, ‘bruto-opbrengst’ etc. enz. Een systeem van dergelijke categorieën moet in dat geval de werkelijke anatomie en fysiologie van onze economie uitdrukken. Dat is logisch.

Maar in dat geval wordt iedere taak van de econoom-theoreticus gereduceerd tot simpelweg het formeel-scholastisch ordenen van kant-en-klare, om een of andere reden opgekomen en vandaag de dag gelegaliseerde vormen van waardecalculatie.

Hij neemt ze precies aan zoals hij ze empirisch tegenkomt en zet ze in een formele volgorde, in ‘een systeem’.

Marx toonde, zoals bekend, aan dat alleen een arbeidsproduct van onderling onafhankelijke (private) producenten omgezet wordt in een waar, d.w.z. in waarde. Als er niet aan deze voorwaarde voldaan wordt, is er ook geen waar en wordt een product niet omgezet in een waar. Daarom sluit ‘direct maatschappelijke arbeid’ in Marx’ zin fundamenteel de hele mogelijkheid van waarde uit.

In andere woorden kan daar waar arbeid inderdaad vermaatschappelijkt is, waarde niet bestaan. En andersom bestaat de waarde daar waar arbeid nog niet vermaatschappelijkt is, waar het proces van communistische vermaatschappelijking nog niet tot voltooiing heeft kunnen komen. Daarom is de aanwezigheid van waarde voor de marxist een precieze indicator voor de aanwezigheid van fragmentatie van verschillende schakels van de maatschappelijke verdeling van arbeid, de indicator dat het proces van vermaatschappelijking nog niet de historisch geërfde vormen van arbeidsverdeling heeft kunnen omvormen, of, beter gezegd, de vormen van de vereniging van zelfstandige, gefragmenteerde en onafhankelijk ontwikkelde schakels van de nationale economie.

Het is ons nog niet gelukt deze schakels communistisch te vermaatschappelijken – en juist daarom moeten we hen verenigen met behulp van de waarde.

In zoverre als J.A. Kronrod heeft verklaard dat waarde “een adequate uitdrukking is van het direct maatschappelijke karakter van arbeid”, voor zover is hij genoodzaakt te verkondigen dat onder de omstandigheden van het socialisme de waardevorm alle onoplosbare tegenstellingen verliest die de analyse van Marx in deze vorm blootlegde.

Dus zou onder de omstandigheden van het kapitalisme ‘waarde’ geen nauwkeurig instrument zijn voor het meten van maatschappelijk noodzakelijke arbeidskosten en leidt tot allerlei tegenstellingen, tot crises enzovoorts.

En dus zou onder de omstandigheden van het socialisme waarde een uitstekende en zeer nauwkeurige indicator zijn en een uitstekend en zeer nauwkeurig instrument van de organisatie van arbeid.

Juist daarom beweert J.A. Kronrod dat de waardetheorie, uiteengezet in de eerste hoofdstukken van Het Kapitaal, in essentie weerlegd wordt “door de ervaring van de opbouw van het socialisme in ons land”.

Hij beweert letterlijk het volgende:

Marx, zegt hij, beging een fout, toen hij ‘veronderstelde’, dat alleen producten van min of meer onafhankelijke, particuliere werkzaamheden überhaupt in waren, in waarde kunnen veranderen.

Hij stelt dat “de ervaring van het socialisme tegen deze conclusie van Marx getuigt” en dat het hier bewezen is dat ‘waarde’ ‘een adequate uitdrukking’ van direct maatschappelijke arbeid kan zijn (p. 159).

Het komt er dus op neer, dat in plaats van een concrete analyse van wat er gebeurt met de categorieën van de wareneconomie wanneer ze terechtkomen in het vormingsproces van de communistische formatie en hier in eerste instantie veranderen in “de organen die dit systeem nog niet heeft”, J.A. Kronrod begint de definities van waar en waarde die door Marx zijn uitgewerkt, te corrigeren (in feite te bederven).

Hij verbetert ze op zo’n manier dat zonder tegenstelling (en daarmee ook zonder analyse) de gehele ‘ervaring van het socialisme’ erin past. Als resultaat wordt de gehele ‘ervaring van het socialisme’ uitgedrukt zonder tegenstellingen door middel van fundamenteel vreemde categorieën, die de mate van onvolgroeidheid van de communistische formatie uitdrukken en verdwijnen samen met de werkelijke stappen voorwaarts langs het pad van reële (en niet slechts formele) vermaatschapplijking van arbeid.

Daarom blijven economen van Kronrods soort ook verbazingwekkend blind voor de paradoxen die voortdurend opduiken in de waardeuitdrukking van het reële proces van de voortdurende vermaatschappelijking van onze nationale economie.

Ik bedoel, bijvoorbeeld, het volgende:

Paniek – een bepaalde sovnarchoz21 is in een nacht tijd drie miljard roebel verloren aan bruto-inkomsten. Wat is er aan de hand? Nou simpelweg dat DRIE bedrijven, die technologisch ook al eerder één complex vormden, waren samengevoegd in één economische ‘eenheid’ en werden beschouwd als één en niet als drie ‘bedrijven’.

Maar bruto-inkomsten, zoals bekend, worden gemeten door de som van de opbrengsten van bedrijven. Zolang er drie waren, werd twee keer dezelfde som geteld.

Dat wil zeggen dat het proces van reële vermaatschappelijking van productie uitgedrukt in waarde eruit ziet als een verlies.

‘Inkomstenbelasting’. Wat is dat? Een vorm van herverdeling van spontaan samengestelde inkomsten. Ten tijde van de NEP was dit begrijpelijk. Maar waarom nu nog?

Maar wat betekent dit? Dat deze vorm geenszins uit de vormen van de organisatie van vermaatschappelijkte arbeid voortvloeit – hij is een zuiver relict, die tot aan de dag van vandaag heeft weten te overleven, een per traditie geërfde vorm van herverdeling, alleen noodzakelijk onder de omstandigheden dat er naast vermaatschappelijkte arbeid ook nog een groot terrein aan particuliere bedrijven, ambachten etc. bestaat met hun spontane, marktgeoriënteerde verdeling van inkomsten.

En nu is de basis zelf verdwenen, maar houdt ‘de vorm’ stand.22


  1. Bron: Marxisme en actualiteit. 2001 nr. 3-4. Oorspronkelijk uit: Evald V. Iljenkov, Dialectiek van het abstracte en het concrete in het wetenschappelijk-theoretisch denken (1997). Vertaling: Niels.
    De tekst is direct vertaald uit het Russisch. Citaten zijn rechtstreeks vertaald uit de oorspronkelijke taal. De verwijzigingen van Iljenkov zijn behouden in de tekst. Hoogstwaarschijnlijk is deze tekst geschreven en voorgedragen op 24 februari 1965. De titel kan op verschillende manieren uit het Russich worden vertaald (К выступлению у экономистов), maar gezien de context lijkt ‘De toespraak aan de economen’ het meest treffend – red.
  2. Het is helaas niet gelukt om met zekerheid te achterhalen waar Iljenkov precies spreekt en bij welke leerstoel of voor welke economen hij spreekt – red.
  3. ‘Gebroken’ in de betekenis van lichtbreking – red.
  4. Invariant is een term uit de wiskunde. Het betreft een eigenschap die onveranderd blijft waneer een wiskundig object een transformatie ondergaat. Een simpel voorbeeld zijn congruente driehoeken: de locatie of rotatie kan veranderen, maar de hoeken en lengtes zijn invariant. Op vergelijkbare wijze stelt Iljenkov dat we vanuit de logica in Het kapitaal niet alleen een specifieke theorie en methode vinden van de politieke economie van het kapitalisme, die verder bij andere onderzoeksobjecten irrelevant is, maar ook de dialectische methode, die algemeen geldig is voor het denken, ongeacht het specifieke onderzoeksobject – red.
  5. Het russisch gebruikt twee woorden door elkaar: движение ('beweging') en ход ('gang', alsin 'het gaan (van iets)'). Omdat het Nederlandse woord gang hier niet duidelijk maakt dat het dus naar 'gedachtegang' verwijst, is gekozen om dit als ‘gedachtegang’ te vertalen – vert.
  6. Iljenkov verwijst hier naar vroege werken van Marx. Mogenlijk heeft hij de Parijse Manuscripten (1844) in gedachten, in het bijzonder het laatste gedeelte onder ‘Kritiek op Hegels dialectiek en zijn filosofie in het algemeen’ – red.
  7. In de zin van particulier, individueel – vert.
  8. Hier wijst Iljenkov op wat Marx en Engels regelmatig als ‘deductie’ van begrippen aanduidden – red.
  9. Letterlijk: ‘doorgerijpt geworden’ – vert.
  10. Reïficatie betekent letterlijk ‘tot een ding maken’. Het is een drogreden waarbij een een abstractie wordt behandeld als een specifiek, fysiek voorwerp – red.
  11. De tweede paragraaf in de tekst roept wat vragen op. Deze paragraaf is kort, de titel lijkt zeer sterk op de titel van de derde paragraaf, en inhoudelijk lijkt de tweede paragraaf nagenoeg volledig overeen te komen met het begin van de derde paragraaf, in iets andere woorden geformuleerd. Wellicht dat de tweede paragraaf een klad was dat vervolgens is uitgewerkt in wat nu de derde paragraaf is. Maar het is ook mogelijk dat in de tweede paragraaf een vergelijkbare argumentatie werd opgebouwd, maar dat een deel ontbreekt – red.
  12. Zoals het er in het Russisch staat, is het mogelijk dat hier wordt verwezen naar een auteur van een geschreven tekst. Waarschijnlijk reageert Iljenkov hier op een toespraak of discussie, en daarom is voor deze vertaling gekozen (ook verderop in de tekst). Helaas hebben we niet met zekerheid kunnen vaststellen of Iljenkov reageerde op een geschreven of uitgesproken tekst – red.
  13. Het eerste gedeelte (“de resten van alle vergane maatschappelijke formaties achter zich aansleept”) is direct uit het Russisch vertaald omdat we niet met zekerheid hebben kunnen vaststellen welke zin hier precies geciteerd wordt – red.
  14. Bijvoorbeeld in het kapitalisme worden de verhouding die in de kapitalistische industrie ontstaan bepalend voor de verhoudingen in de landbouw, het bankwezen, de handel etc. In het feodalisme waren juist de verhoudingen die in de feodale agrarische productie ontstonden bepalend voor de economie – red.
  15. Vladimir Lenin, ‘Economie en politiek in de tijd van het dictatuur van het proletariaat, Keuze uit zijn werken, deel 3 (Uitgeverij Progres, 1975), p.276. Aan de hand van het Russisch orgineel is de vertaling van het citaat licht aangepast aan het hedendaagse gebruik van de Nederlandse taal – red.
  16. ‘Haar’ verwijst hier naar de economie – vert.
  17. Dit citaat komt uit de bijlage over de waardevorm bij de eerste editie van Het kapitaal (1867) van Karl Marx – red.
  18. Dit citaat komt uit deel 2 van Het kapitaal (1885) – red.
  19. Dit leest misschien wat vreemd omdat het twee bijzinnen betreft, ingeleid door ‘waar’. Het is dus een voortzetting van de voorgaande zin waar het gaat over de warenproductie. Waarschijnlijk heeft de auteur dit apart gezet om te benadrukken – red.
  20. Iljenkov verwijst hier naar de econoom Jakov Abramovitsj Kronrod (1912-1984) – red.
  21. Afkorting voor 'Raad van (of voor) Nationale Economie' – vert.
    De sovnarchoz waren regionale staatsorganisaties die in 1957 werden geïntroduceerd om de economie in een regio te beheren. Ze werden afgeschaft in 1965. – red.
  22. Het einde is enigszins abrupt. Wellicht is dit gewoon intentioneel, maar mogelijk ontbreekt het slotgedeelte of is de tekst niet afgemaakt – red.

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!