Skip navigation

Citaat van de Maand

"

Onder de grootste werkstakingen in het laatst van de negentiende eeuw waren die in de Friese venen. Zij werden vaak als boljeijen’’ aangeduid. Het woord is afgeleid van ‘bolje’ en dat betekent: oproerig zijn. Wel, reden tot oproerigheid was er in de venen al vele malen - men mag zelfs wel zeggen aanhoudend - geweest. In de zestiger en zeventiger jaren kwamen er al heel wat stakingen voor, maar vooral in de tachtiger jaren ‘wie de bolle faek los’, zoals het volk het uitdrukte. De armoede was toen in het veengebied zeer groot geworden. De turfprijzen daalden snel. Het bestaan van de veenarbeiders was bijna ondragelijk. In de vroege morgen, vaak om een uur of drie al, als het nog donker was trokken ze, voorzien van lantaarns, naar hun werk. Ze werden gevolgd door vrouwen en kinderen. Het gezinshoofd kon alléén onmogelijk de schrale kost - drie maal per dag aardappelen - verdienen. Alleen op zondag werd er niet gewerkt. Des zaterdagsavonds laat betaalde de veenbaas de enkele guldens uit. Het bleef bij kwartjes en dubbeltjes wanneer er - en dat was zeer vaak het geval - ook nog sprake was van gedwongen winkelnering. De arbeiders moesten hun inkopen dan doen uit de winkel van de veenbaas; deden ze dat niet dan verloren ze hun werk. Zij moesten voor de meeste levensmiddelen ongeveer een vijfde meer betalen dan in andere winkels, zodat de veenbaas van het al zo karige loon dat hij uitbetaalde ook nog weer een deel in z’n eigen beurs stak. Er waren ook veenbazen die er zelf een herberg op na hielden. Daarin werden de arbeiders ‘s zaterdagsavonds uitbetaald en werd er van hen verwacht dat ze dan meteen een paar borrels kochten. De beste klanten konden het langst op werk rekenen! (…) Ze kwamen dan thuis met een bedragje aan geld dat voor slechts enkele dagen toereikend was. Naast ziekte was de drank een voortdurende bedreiging van het al zo schamele bestaan.

Pieter Terpstra
Opkomst en strijd van de arbeidersbeweging in Friesland