Skip navigation
Handelsoorlog

America First, arbeiders laatst

De economische impact van zes maanden Trump

Dit artikel verscheen in de editie van Manifest van dinsdag 1 juli 2025

bron: Gage Skidmore / CC BY-SA 2.0

De recente handelsmaatregelen en economische beleidskeuzes onder de regering-Trump zijn geen opzichzelfstaande verschijnselen, maar maken deel uit van een bredere ontwikkeling in de Amerikaanse industriële en economische geschiedenis. Deze ontwikkelingen weerspiegelen een strategische verschuiving die gericht is op het herstellen van de industriële capaciteit binnen de Verenigde Staten, terwijl tegelijkertijd de overdracht van nog meer rijkdom van de arbeidersklasse naar kapitalisten wordt voortgezet.

Trump omarmde publiekelijk agressieve invoertarieven als middel om de Amerikaanse industrie nieuw leven in te blazen. In januari 2025 klaagde hij dat de Verenigde Staten ‘enorm hadden geleden’ onder wat hij beschouwde als oneerlijke handel en stelde dat het land ‘van koers moest veranderen.’ In mei 2025 verklaarde de president in mediaverschijningen dat zelfs nog hogere tarieven gerechtvaardigd waren; hij zei dat een ‘80 procent tarief op Chinese goederen passend lijkt’ om ‘Amerikaanse arbeiders een eerlijke kans te geven’ ten opzichte van andere landen.

Deze uitspraken presenteerden invoertarieven als een vorm van economisch nationalisme, gericht op het herstructureren van mondiale toeleveringsketens ten gunste van de Amerikaanse industrie en op een wederopbloei van de ‘roestgordel’ – een regio in het noordoosten die vorige eeuw het zwaartepunt van de Amerikaanse industrie vormde. Maar het narratief van het beschermen van Amerikaanse banen en het waarborgen van nationale belangen verhult een andere, onderliggende economische agenda: het versterken van kapitalistische dominantie via beleid dat grote industriële producenten en financiële belangen bevoordeelt, ten koste van de arbeidersklasse.

Gevolgen financiële crisis 2008

De economische oorlogsvoering die later wordt beschreven, zoals tarieven, aanmeerrechten en protectionistische maatregelen, staan in direct verband met de bredere ontwikkeling van het Amerikaanse fiscale en monetaire beleid sinds de tijd dat libertaire idealisten van Occupy hun tenten opsloegen op de grasvelden van financiële instellingen, tijdens de economische crisis van 2008. Om deze verbanden te begrijpen, is het essentieel om de rol van schuldenopbouw, kwantitatieve versoepeling (QE), en andere economische strategieën van na de crisis onder de loep te nemen.

QE, geïntroduceerd door de Amerikaanse Federal Reserve na 2008, hield grootschalige aankopen van staatsobligaties en andere financiële activa in om liquiditeit in de economie te injecteren. Hoewel het hielp om markten te stabiliseren en investeringen te stimuleren, droeg het ook bij aan inflatie van activaprijzen en een afhankelijkheid van lage rentevoeten. Terwijl QE de financiële markten opblies, maskeerde het structurele zwaktes in de reële economie, zoals een afnemende industriële capaciteit en stagnerende loonontwikkeling, waardoor ongelijkheid toenam.

Het in stand houden van zulke schuldenniveaus vereist op lange termijn consistente economische groei en overheidsinkomsten. Protectionistische handelsmaatregelen zoals tarieven zijn deels bedoeld om handelstekorten te verkleinen en binnenlandse industriële productie te stimuleren, wat volgens het Keynesiaanse beeld de belastinginkomsten zou moeten verhogen en helpt bij het aflossen van schulden. In werkelijkheid hebben deze maatregelen vaak het tegenovergestelde effect; ze vertragen de economische groei en verminderen juist de inkomsten die nodig zijn om schulden te beheren.

De nieuwe handelsmaatregelen kunnen worden gezien als een reactie op deze onevenwichtigheid, een poging om ‘echte’ economische kracht te herstellen via groei in productie en export. Hoewel het een verschuiving inhoudt ten opzichte van de voorgaande tendens van internationale vrijhandel en de-industrialisatie, geeft de uitvoering van beide burgerlijke strategieën prioriteit aan de kortetermijnbelangen van het kapitaal. In beide gevallen wordt de arbeidersklasse slachtoffer van kapitalisten die juist inzetten op het minimaliseren van kosten, en daarmee afbreuk doen aan veilige arbeidsomstandigheden en sociale verworvenheden. Zolang de onderliggende kapitalistische productieverhoudingen niet aan de kaak worden gesteld, is het vraagstuk van protectionisme of liberalisering vooral relevant voor de verschillende sectoren in de heersende klasse, niet voor de werkende klasse.

De recente inflatiedruk is dan ook deels een verlate consequentie van langdurige QE en fiscale stimuluspakketten, die wordt verergerd door verstoringen in toeleveringsketens en handelsbeperkingen. Tarieven en aanmeerrechten versterken de inflatie door importkosten te verhogen, die vervolgens worden doorberekend aan consumenten. Dit creëert een zelfversterkend effect waarin monetaire verkrapping (bijv. door renteverhogingen) nodig is om inflatie te beheersen, wat de economie verder kan vertragen en het schuldbeheer bemoeilijkt, zogeheten stagflatie.

De mondialisering van toeleveringsketens ten bate van winstmaximalisatie – versneld door een enorme verschuiving van rijkdom van de arbeidersklasse naar private ondernemingen rond het uiteenvallen van de Sovjet-Unie – heeft de VS sterk afhankelijk gemaakt van buitenlandse productie, met name uit China. Na 2008 werd deze afhankelijkheid nog groter, doordat bedrijven op zoek gingen naar verdere kostenbesparingen bij stagnerende binnenlandse vraag. De nieuwe handelsmaatregelen zijn ogenschijnlijk gericht op het verminderen van kwetsbaarheden die werden blootgelegd tijdens wereldwijde verstoringen van toeleveringsketens (zoals tijdens de piek van de COVID-19-pandemie) en op het opnieuw veiligstellen van strategische industrieën die cruciaal zijn voor de nationale veiligheid.

Sinds 2008 is de Amerikaanse economie, ondanks de wereldwijde kredietcrisis, nog verder gefinancialiseerd geraakt, waarbij groei wordt opgeblazen door marktspeculatie die niet in verhouding staat tot de industriële productie. Deze verschuiving heeft de inkomensongelijkheid en economische instabiliteit verergerd. Protectionistische handelsmaatregelen kunnen worden gezien als een poging om de economie opnieuw te richten op industriële productie. Maar zonder het probleem van financialisering aan te pakken, dat tot uiting komt in speculatieve bubbels, onderinvestering in productieve sectoren en aftakelende infrastructuur, zullen deze maatregelen slechts oppervlakkige verlichting bieden, of zelfs averechts werken, aangezien de VS de productie van veel essentiële componenten die haar imperialistische ambities moeten ondersteunen niet langer zelf in handen heeft.

Net zoals exportverboden op technologie richting China het Chinese chipontwikkelingsproces juist hebben versneld in het afgelopen decennium, hopen delen van de kapitalistenklasse in de VS dat protectionisme de binnenlandse ontwikkeling van deze middelen zal terugbrengen. Dat zal nog een hele uitdaging worden voor ze, omdat in veel gevallen de volledige productieketens die nodig zijn om dergelijke middelen lokaal te vervaardigen, al zijn verdwenen.

Historisch gezien zijn zulke protectionistische maatregelen en industriële strategieën niet alleen ingezet om binnenlandse productie te stimuleren, maar ook om economische macht verder te consolideren. Het invoeren van mechanismen zoals tarieven, aanmeerrechten en handelsbarrières treft de arbeidersklasse onevenredig hard, doordat deze leiden tot hogere consumentenprijzen, verminderde koopkracht en baanonzekerheid in sectoren die niet rechtstreeks door deze maatregelen beschermd worden. Ondertussen plukken kapitaalintensieve industrieën en hun aandeelhouders de vruchten van verminderde concurrentie en grotere marktmacht.

Deze handelsmaatregelen zijn dan ook illustratief voor een systematisch patroon waarbij economische herstructurering onder het mom van ‘nationaal belang’ resulteert in de opwaartse herverdeling van rijkdom, het versterken van bestaande klassenverschillen en het bestendigen van de dominantie van kapitalistische belangen binnen het economische landschap.

De regering-Trump rechtvaardigt deze maatregelen als eerlijk en veilig. Documenten en toespraken verwijzen naar de ‘gulden regel’ van handel – ‘behandel ons zoals wij hen behandelen’ – en beschuldigen rivalen van ‘valsspelen’ en het uitbuiten van Amerikaanse exporteurs. Het goederenhandelstekort van bijna 1,2 biljoen dollar in 2024 wordt bestempeld als een nationale noodsituatie. Trump stelt dat het handels- en valutabeleid van andere regeringen de VS ‘heeft beroofd.’ Tarieven op Mexico, Canada en China worden gepresenteerd als maatregelen om de ‘ongekende stroom’ van illegale immigranten en fentanyl te stoppen, onder gebruik van noodbevoegdheden (IEEPA) om ‘Amerikaanse gezinnen te beschermen.’

Het volledige tarievenpakket van 2025 verhoogt het effectieve gemiddelde importtarief in de VS met 17 procent (voor nu, niemand weet hoe het volgende week uitpakt), wat de prijzen met ongeveer 2,3 procent doet stijgen en het gemiddelde huishouden zo’n 3.800 dollar per jaar kost aan koopkrachtverlies. Het BBP zal naar verwachting met een half procent dalen en de export met bijna 20 procent afnemen als de situatie aanhoudt. Deze invoerrechten functioneren als regressieve belastingen, die rijkdom overdragen van arbeiders (door hogere inflatie en lagere consumptie) naar beschermde producenten.

Sommige Amerikaanse zware industrieën, zoals staalfabrieken en betoncentrales, profiteren het meest doordat de capaciteitsbenutting is gestegen tot 80 procent door de daling van importen. De Amerikaanse auto-industrie voert al langer strijd tegen de toevloed van in China geproduceerde elektrische voertuigen, maar profiteert nu ook van de hogere invoerprijzen op andere autotypes, vooral in vergelijking met Chinese bedrijven zoals BYD.

Andere sectoren, zoals landbouwbedrijven, exporteurs en technologiebedrijven, worden geconfronteerd met hogere kosten voor Chinese componenten. Hoewel sommige van deze sectoren een lichte verschuiving in productie naar de VS ervaren, is het onduidelijk of dit een reactie is op de tarieven of onderdeel van eerder geplande herstructureringen voor onstabiele buitenlandse markten. Trumps uitzonderingsmaatregel voor USMCA-goederen (VS, Mexico, Canada – productie over grenzen heen) toont zelf al aan dat grensoverbruggende toeleveringsketens en Amerikaanse autofabrikanten waarschijnlijk bezwaar maakten tegen algemene invoerrechten.

Zo heeft Stellantis (Abarth, Alfa Romeo, Chrysler, Citroën, Dodge, DS, Fiat, Jeep, Lancia, Maserati, Opel, Peugeot, Ram Trucks en Vauxhall) de productie in de VS en Mexico stilgelegd vanwege stijgende materiaalkosten. Tesla verhoogde de prijzen van al zijn modellen. En ondanks zijn grote productiecapaciteit in de VS, verhoogde Ford ook de prijzen van zijn volledige voertuigenaanbod. In andere sectoren, zoals technologie, heeft Apple zich ertoe verbonden een aanzienlijk deel van zijn productie naar India te verplaatsen om de strengste tarieven te vermijden.

De totale impact op de arbeidersklasse is onmiskenbaar negatief. Hoewel tarieven vaak gepresenteerd worden als banenreddende maatregelen, bieden de beschermde sectoren werk aan relatief weinig mensen vergeleken met de miljoenen die geïmporteerde goederen kopen. Hogere consumentenprijzen fungeren dus in feite als een impliciete loonsverlaging, waar eerder met de liberalisering de lagere prijzen als gevolg van buitenlandse productie grotendeels teniet werden gedaan door het verlies aan goedbetaalde banen. Historische en empirische gegevens suggereren daarnaast dat tarieven de totale werkgelegenheid meestal verlagen zodra neveneffecten voelbaar worden.

Als gevolg daarvan wordt de arbeidersklasse ‘nevenschade’ in een poging om industriële macht te versterken, een retoriek die de ‘America First’-maatregelen legitimeert die in werkelijkheid slechts een klein segment van kapitalistische belangen ten goede komt. Werknemers dragen de lasten van deze beleidsmaatregelen in de vorm van inflatie en tragere economische groei, terwijl kapitalisten profiteren. Bovendien versterken deze maatregelen verdeeldheid onder arbeiders over grenzen heen, waarbij Amerikaanse banen tegenover Chinese of Mexicaanse werknemers worden gezet.

Tot aan de kades

Een aspect dat relatief weinig aandacht heeft gekregen, zijn de voorgestelde aanmeerrechten. De Amerikaanse handelsvertegenwoordiger (USTR) heeft voorgesteld om kosten tot 1,5 miljoen dollar per aanmeerbezoek in te voeren voor schepen die worden geëxploiteerd door Chinese bedrijven of gebouwd zijn in Chinese scheepswerven. De hoogste tarieven gelden voor schepen die zowel eigendom zijn van als gebouwd zijn door Chinese entiteiten. Iets lagere tarieven zijn van toepassing op buitenlandse schepen die in China zijn gebouwd. Bovendien kunnen rederijen waarvan meer dan de helft van de vloot in China is gebouwd, met deze kosten worden geconfronteerd voor hun volledige operaties.

De invoering van deze kosten heeft geleid tot een aanzienlijke afname van het scheepvaartverkeer tussen China en de Verenigde Staten. Grote Amerikaanse havens, zoals Los Angeles, hebben tot wel 35 procent minder importvolumes uit China gemeld. Deze daling wordt toegeschreven aan geannuleerde vaarten en het omleiden van vracht om de hoge kosten te vermijden.

De wereldwijde containervaart ziet een toename van zogenaamde blank sailings, waarbij geplande reizen worden geannuleerd. Dit wordt grotendeels gezien als een reactie op de nieuwe tarieven en kosten, waardoor de vraag afneemt en rederijen hun operaties aanpassen, wat leidt tot lege havens.

Hierdoor vindt een herschikking van scheepscapaciteit plaats. In China gebouwde schepen worden omgeleid naar niet-Amerikaanse routes, of geconcentreerd in grote Amerikaanse havens, zoals LA, wat op sommige plekken leidt tot havencongestie, terwijl andere havens leeg blijven. Amerikaanse en Europese rederijen die gebruik maken van niet-Chinese schepen nemen het verkeer naar de VS over, wat leidt tot extra druk op de maritieme logistiek.

De extra kosten worden waarschijnlijk doorberekend aan de consument en kunnen de vrachtkosten met 600 tot 800 dollar per container verhogen. Deze stijging kan zorgen voor 30 miljard dollar aan extra jaarlijkse kosten voor Amerikaanse consumenten, waarmee de inflatiedruk toeneemt.

Deze aanmeerrechten kunnen worden gezien als een directe reactie op de Chinese dominantie in de wereldwijde scheepvaartvloot. China bouwt meer dan de helft van de VLCC's (very large crude carriers), en dit beleid is dan ook deels een vorm van logistieke oorlogsvoering op routes naar de VS. Tegelijkertijd is het mogelijk ook bedoeld als een poging om de Amerikaanse scheepsbouwindustrie, die al decennialang krimpt, nieuw leven in te blazen. Het probleem is echter dat er momenteel geen scheepswerven in de VS zijn die in staat zijn VLCC’s te bouwen.

Op dit moment bestaan er geen LNG-tankers die in de VS zijn gebouwd, en Amerikaanse scheepswerven beschikken niet over de capaciteit om ze te bouwen. Dit vormt een aanzienlijke bedreiging voor de export van LNG, die jaarlijks 34 miljard dollar waard is. Als dit scenario werkelijkheid wordt, zou de export van Amerikaanse goederen scherp kunnen dalen, wat tot 250 miljard dollar per jaar aan inkomstenverlies zou kunnen leiden. De landbouwexport kan met zo’n 16 procent afnemen, terwijl de export van aardolie en steenkool met 8 procent zou kunnen dalen.

Deze realiteiten vormen ook obstakels voor Trumps eis dat de EU haar Amerikaanse energie-importen met een factor tien zou moeten verhogen, terwijl niet eens duidelijk is of die capaciteit bestaat. Zeker op een continent waar de VS moet concurreren met pijpleidingen, een toenemende focus op hernieuwbare energie, en waar, ondanks de gespannen relatie, Rusland nog steeds de grootste LNG-leverancier is.

Wat nu?

De koele reactie van de Europese Unie en haar lidstaten blijkt uit uitspraken van EU-functionarissen, zoals de opmerking van de Duitse minister van Economische Zaken, Robert Habeck, die het beleid van de Trump-regering ‘onzin’ noemde. Tegensancties, waaronder een opgeschorte invoerheffing van 25 procent op Amerikaanse goederen en aanmeerrechten, zijn bedoeld om Europese industrieën te beschermen en tegelijkertijd een signaal van verzet tegen Amerikaans protectionisme af te geven. Deze tarieven, die naar verwachting de prijzen voor consumenten zullen verhogen en de Europese export naar de VS met bijna een-vijfde zullen verminderen, hebben ertoe geleid dat de EU haar handelsrelaties diversifieert, vooral door nauwere banden met China aan te gaan. Met name de aanmeerrechten gericht op Chinese schepen hebben de wereldwijde scheepvaart verstoord, de kosten voor Europese vervoerders verhoogd en geleid tot een daling van 35 procent van het importvolume vanuit China naar de VS.

De EU en China werken nu toe naar het opheffen van sancties die in 2021 werden opgelegd, en onderhandelen over alternatieve scheepvaartroutes en verhoogde Chinese investeringen in Europese havens om Amerikaanse restricties te omzeilen. Ook heeft de EU een Amerikaans aanbod afgewezen om tarieven te schrappen in ruil voor het loslaten van China. Deze strategie staat in direct conflict met het harde anti-China beleid van de VS in zijn pogingen zich economisch te heroriënteren richting Azië.

De economische beleidsmaatregelen en handelsmaatregelen die worden ingevoerd, zullen diepe en uiteenlopende gevolgen hebben voor de arbeidersklassen in zowel de Verenigde Staten als Nederland. In de VS zullen protectionistische beleidsmaatregelen zoals invoerheffingen, aanmeerrechten en handelsbarrières naar verwachting de inkomensongelijkheid verergeren, waarbij de arbeidersklasse de lasten draagt in de vorm van hogere consumentenprijzen, verminderde koopkracht en baanonzekerheid in sectoren die afhankelijk zijn van mondiale toeleveringsketens. De vermeende voordelen voor binnenlandse industrieën zijn beperkt tot een aantal sectoren en bieden weinig werkgelegenheidsgroei in verhouding tot de wijdverspreide economische druk op consumenten en niet-beschermde industrieën.

Nederland, als land dat diep geïntegreerd is in het economische systeem van de EU, zal de indirecte effecten van het Amerikaanse beleid voelen via wereldwijde verstoringen van toeleveringsketens en tegenmaatregelen zoals Europese tarieven. Toch zou de verschuiving van de EU naar Aziatische partners sommige negatieve effecten kunnen verzachten, waardoor een zekere economische stabiliteit voor Nederlandse arbeiders behouden blijft. Niettemin weerspiegelt de overkoepelende trend in beide contexten een versterking van kapitalistische belangen ten koste van de arbeidersklasse, waarmee duidelijk wordt hoe economisch nationalisme vaak slechts een dekmantel is voor beleid dat in werkelijkheid rijkdom concentreert bij de elite.

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die maandelijks verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!