De collectivisatie in de Sovjet-Unie is ongetwijfeld één van de meest controversiële vraagstukken in de geschiedenis van de socialistische opbouw. In deze uitgebreide analyse wordt de geschiedenis van dit complexe onderwerp onder de loep genomen.
Woord vooraf
Commissie Ideologie van het Partijbestuur van de NCPN
Het onderstaande artikel is geschreven door Wasilis Opsimou, lid van de Commissie Economie van het Centraal Comité van de Communistische Partij van Griekenland (KKE). Het is vertaald naar het Nederlands onder verantwoordelijkheid van de Commissie Ideologie van het Partijbestuur van de NCPN, met als doel bij te dragen aan de studie en discussie omtrent de ervaringen van de socialistische opbouw in de 20ste eeuw.
Het stuk geeft inzicht in de doelen van de collectivisatie, de complexe omstandigheden waarin deze plaatsvond, de verschillende fasen die deze doorliep, de uitdagingen waarmee men in verschillende fasen werd geconfronteerd, de discussies binnen de communistische partij over de te volgen landbouwpolitiek, de fouten die werden gemaakt en de inspanningen van de partij om deze te herstellen.
Het artikel biedt daarmee inzicht in het complexe vraagstuk van de bondgenootschapspolitiek van de arbeidersklasse met de arme en middenboeren in omstandigheden van socialistische opbouw, evenals de strijd voor de afschaffing van de kapitalistische uitbuitingsverhoudingen en de opbouw van de socialistische productieverhoudingen in de landbouw.
Het artikel belicht de betekenis van de collectivisatie in de Sovjet-Unie als de overgang van kleinschalige, onproductieve, individuele landbouwproductie naar de grootschalige, gemechaniseerde landbouw in coöperaties (kolchoz) en staatsboerderijen (sovchoz). Deze overgang ontketende een aanzienlijke groei van de landbouwproductie. Het maakte groei van de industrie mogelijk en resulteerde uiteindelijk in verbetering van het levenspeil. Het artikel belicht ook hoe de collectivisatie resulteerde in afschaffing van de uitbuiting van arme boeren op het platteland, aangezien zij niet langer van rijke boeren afhankelijk waren om in dienst te gaan, productiemiddelen van te huren of land te pachten.
Tegelijkertijd biedt het artikel inzicht in de onderliggende oorzaken van reële problemen en tekortkomingen, zoals de crises in de graaninzameling of spanningen in de relatie met de middenboeren. Problemen die in oppervlakkige analyses van burgerlijke auteurs vaak simplistisch en overhaast worden toegeschreven aan de collectivisatie en het socialisme zelf, voorbijgaand aan externe factoren, objectieve omstandigheden en subjectieve problemen in de uitvoering. Het stuk biedt daarmee ook een weerwoord op de veelzijdige verwarring, maar ook laster en anticommunistische propaganda, die door burgerlijke academici en andere auteurs worden gereproduceerd (in het artikel worden enkele typerende voorbeelden genoemd). Waaronder ook opportunistische auteurs die zichzelf als ‘links’ of zelfs marxist willen voordoen.
Dit neemt echter niet weg dat de auteur de geschiedenis kritisch benadert. Maar wel op basis van een klassenanalyse en vanuit het klassenstandpunt van de arbeidersklasse en haar maatschappelijke bondgenoten, in het bijzonder de arme boeren.
Het stuk is vrij uitgebreid en er wordt enigszins gebruikgemaakt van, en verwezen naar, wetenschappelijke terminologie en theorieën uit de marxistische politieke economie en strategie. Eerder gepubliceerde stukken van de Commissie Ideologie en andere publicaties kunnen eventueel de lezer op weg helpen.1
De auteur baseert zich voornamelijk op primaire bronnen van de partij, overheidsinstanties en voorstaande partijkaders, die inzicht bieden in de politieke lijn, de problemen die werden gesignaleerd, de reacties daarop en de discussies die plaatsvonden. Er worden statistieken aangehaald om economische ontwikkelingen te duiden.2 Ook wordt verwezen naar secundaire literatuur om de historiografie te belichten en bepaalde kwesties te verdiepen.
De vertaling van dit artikel is met zorg opgesteld.3 We denken dat het waardevolle inzichten biedt en een nuttige bijdrage levert aan de studie van de socialistische opbouw in de Sovjet-Unie. Die studie, zonder deze geschiedenis te demoniseren dan wel te idealiseren, vanuit het klassenperspectief van de arbeidersklasse en haar maatschappelijke bondgenoten, is van groot belang voor de arbeidersklasse in Nederland en haar partij, aangezien de studie van deze historische ervaringen ons verrijken met lessen voor de toekomst, in de strijd voor een maatschappij zonder uitbuiting.
Inleiding
Wasilis Opsimou
De kwestie van het land was een van de meest doorslaggevende kwesties bij de vorming van de revolutionaire strategie in Rusland. Hoewel de lijfeigenschap officieel werd afgeschaft in 1861 en de boer formeel tot vrije producent werd verklaard, verbeterde zijn positie in wezen niet. De boeren werden verplicht miljarden roebels aan de adellijke grootgrondbezitters te betalen als afkoopsom voor hun ‘bevrijding’, terwijl zij daarnaast grond van hen moesten huren om deze te kunnen bewerken. Naast het betalen van de huur, werden de boeren vaak verplicht door de grootgrondbezitters om een deel van hun land gratis te bewerken.
In deze omstandigheden “kon de overgrote meerderheid van de boerenmassa’s haar huishouding niet verbeteren. Daarin ligt de oorzaak van de buitengewone achterlijkheid van de landbouweconomie in het prerevolutionaire Rusland, die tot regelmatige epidemieën en hongersnoden leidde.”4
Ondanks deze restanten van de feodale economie, ontwikkelde het kapitalisme zich ook op het platteland. De boerenstand – de grootste sociale klasse in het prerevolutionaire Rusland – onderging een proces van differentiatie. Er ontstond een laag van rijke boeren (koelakken) die rijk werd door het inhuren van arbeidskrachten in loondienst en het verpachten van grond. Zij groeiden uit tot de bourgeoisie op het platteland: een nieuwe uitbuitende klasse naast de adellijke grondbezitters. Tegelijkertijd groeide het aantal arme boeren, die slechts een minuscuul stukje land bewerkten, de rest moesten pachten en hun arbeidskracht aanboden voor loondienst.5
Deze klassenstructuur op het Russische platteland, samen met het onverwoestbare verlangen van de grote boerenmassa naar grond, vormden het ontvlambare materiaal dat talloze opstanden voedde tegen de adel en het repressieve staatsapparaat van de tsaristische staat. Lenin en de bolsjewieken doorzagen al vroeg de betekenis van de agrarische kwestie binnen de context van het opkomende kapitalisme in Rusland. Zij ontwikkelden een strategische lijn waarin het maatschappelijk bondgenootschap tussen de arbeidersklasse en de arme boerenmassa’s, onder leiding van de eerstgenoemde, een onlosmakelijk element vormde.
Onder de revolutionaire omstandigheden van 1917, na de voltooiing van de burgerlijke revolutie, was het deze langdurige ervaring van dit maatschappelijk bondgenootschap die “de houding bepaalde van de middenboeren6, die lange tijd twijfelden, maar zich pas aan de vooravond van de Oktoberopstand werkelijk bij de revolutie aansloten, aan de zijde van de arme boeren.”7
Het ‘Decreet over het Land’ – een van de eerste drie decreten van de pasgeboren Sovjetmacht op 26 oktober 1917 – bezegelde dit maatschappelijk bondgenootschap. Volgens dit decreet werd het bezit van de grootgrondbezitters onmiddellijk en zonder compensatie afgeschaft. Het individuele eigendomsrecht op land werd vervangen door publiek staatseigendom. De grond van de tsaar, de adel, de grootgrondbezitters en de kloosters werd gratis ter beschikking gesteld aan de boeren voor gebruik. Dit decreet vormde het vertrekpunt van een complexe en moeizame ontwikkeling van de landbouwproductie binnen het kader van de socialistische opbouw, waarvan enkele aspecten in dit artikel zullen worden belicht.
De ‘veelkleurige’ verdraaiing van de collectivisatie
Het beleid van de proletarische staat aan het eind van de jaren 1920, gericht op de organisatie van collectieve landbouw in grote boerderijen (collectivisatie), beantwoordde aan de objectieve omstandigheden van de landbouwproductie in de Sovjet-Unie in die tijd. De versnippering van de productie over tientallen miljoenen individuele boerderijtjes – ook als gevolg van de revolutionaire maatregel van landverdeling die de Oktoberrevolutie had doorgevoerd – en het lage ontwikkelingsniveau van de landbouwtechniek vormden de objectieve omstandigheden waarmee de Sovjetmacht op het platteland geconfronteerd werd. Binnen deze context moest het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de kleine en middenboeren worden verstevigd en verder ontwikkeld. Vanwege het beperkte eigendom van productiemiddelen, schommelde de boerenklasse objectief gezien tussen de nieuwe productieverhoudingen en de illusie van individuele vooruitgang en verrijking.
De leiding van de bolsjewistische partij, die de ervaring met de ontwikkeling van de landbouwproductie onder het kapitalisme verwerkte in haar politieke lijn, begreep duidelijk dat de groei van de productiviteit van het land grootschalige productie vereiste. Dit kon ofwel via de kapitalistische weg tot stand komen – met geweld tegen de grote boerenmassa en uiteindelijk hun onteigening ten gunste van grootschalig kapitalistisch grondbezit – of via de socialistische weg: met dwang tegen de uitbuitende boeren (koelakken – red.), hun uit de productie verdrijven, en de opbouw van collectieve landbouw door de werkende boeren.
Het proces van brede collectivisatie in de Sovjet-Unie is altijd een doorn in het oog geweest van de diverse burgerlijke en revisionistische auteurs. Weinig andere periodes van de socialistische opbouw hebben zoveel aandacht en laster opgeroepen als deze – met als mogelijke uitzondering de vernietiging van de contrarevolutionaire ‘vijfde colonne’ in de jaren 1930. De lasterlijke kritiek richt zich allereerst op het vermeende avonturistische en arbitraire karakter van dit beleid, waarbij Stalin steevast als hoofdverantwoordelijke wordt aangewezen. Ten tweede op de ‘gewelddadige’ interventie van de arbeidersstaat om coöperatieve boerderijen (kolchozen) tot stand te brengen, die zogenaamd een breuk zouden markeren tussen de Sovjetmacht en de boerenbevolking als geheel. Ten derde op de vermeende negatieve gevolgen van de collectivisatie, zowel in termen van menselijke verliezen als in termen van de vermeende daling van het ontwikkelingstempo van de landbouwproductie, die zou zijn opgetreden als gevolg van de collectivisatie.
Enkele kenmerkende opvattingen volstaan om de inhoud van deze kritiek op de collectivisatie te illustreren – kritiek die zich niet zelden vermomt als pleidooi voor een “authentiek” of “democratisch” socialisme. Hannah Arendt, één van de grondleggers van het ideologische concept van het 'totalitarisme', beweert dat collectivisatie “fel werd bestreden door de solidariteit van de hele boerenklasse... [die] weigerde te worden opgedeeld in rijke, midden en arme boeren om vervolgens tegen de koelakken te worden uitgespeeld”.8 De beruchte anticommunist Robert Conquest, die samenwerkte met de Britse geheime dienst, beweert dat de Sovjetleiding tot collectivisatie overging “om ervoor te zorgen dat de oogst vanaf het begin onder controle van de Partij zou blijven en uit de handen van de boeren zou blijven.”9 Hij beschrijft de koelakken als de “natuurlijke leiders” van de boerenstand. De bekende Sovjet-dissident Roy Medvedev stelt dat Stalin de USSR op een avonturistisch pad duwde en dat “de collectivisatie van de landbouw in haar stalinistische vorm grote schade toebracht aan de landbouwproductie.”10
In het kader van een benadering van de Sovjetmaatschappij als ‘bureaucratisch staatskapitalisme’, beschrijft trotskist Tony Cliff de collectivisatie als een proces van volledige “onteigening van de boerenstand”, waarbij “een deel van de boeren veranderde in een reserveleger van arbeiders voor de industrie… [en] de rest veranderde in half-arbeiders, half-boeren en half-lijfeigenen in de kolchozen.”11
Charles Bettelheim, die in wezen de standpunten van Boecharin uit het einde van de jaren 1920 overneemt, stelt dat het collectiviseringsbeleid “dus in feite van bovenaf wordt uitgevoerd via administratieve maatregelen” en dat het uitdrukking gaf aan “een onderschatting van de mogelijkheden van kleine en midden boerenbedrijven, die nog enkele jaren potentie hadden.”12 Volgens hem was de toegenomen politieke invloed van de koelakken op het platteland te wijten aan fouten die de bolsjewieken hadden gemaakt in hun relatie met de arme en middenboeren, door hen onvoldoende te steunen met productiemiddelen.
Tot slot is het ook belangrijk om de standpunten van de Sovjet historicus Viktor Danilov te vermelden, die een centrale rol speelde in de herziening van de geschiedenis van de collectivisatie na het 20ste Congres, en na de omwentelingen de belangrijkste expert werd bij de Russische Academie van Wetenschappen op het gebied van Sovjetlandbouwgeschiedenis. Danilov stelt dat collectivisatie neerkwam op een ‘kolonisatie’ van het platteland en dat de boerenstand werd gereduceerd tot een “kolchoz-arbeidskracht en een hernieuwbare bron voor de voortdurende economische en militaire behoeften” van de Sovjetmacht.13
Binnen het bestek van dit artikel kunnen uiteraard niet alle lasterlijke verdraaiingen van de klassentegenstander over de collectivisatie14 worden weerlegd. Noch kunnen de volledige resultaten van dit proces, zoals die zich tijdens de jaren 1930 ontvouwden, in hun geheel worden behandeld. Het doel is om een ruwe schets te geven van de ontwikkelingen binnen de complexe en tegenstrijdige Sovjetrealiteit op het platteland in de tweede helft van de jaren 1920, die de bolsjewistische partij brachten tot haar wereldhistorische beslissingen (om de collectivisatie uit te voeren – red.).
We zullen daarnaast kort ingaan op de methoden die de Sovjetmacht hanteerde met betrekking tot de boerenmassa, om de mythe van grootschalig geweld tegen de boerenbevolking als geheel te weerleggen – een mythe die dankzij de grote inspanningen van voormalige architecten van de perestrojka (zoals Jakovlev) het karakter heeft gekregen van een ‘preventiemiddel’ (die moet voorkomen dat mensen een positief beeld van de collectivisatie vormen – red.). Alle bovengenoemde vraagstukken vergen uiteraard verder onderzoek.
De NEP en haar tegenstrijdigheden
De implementatie van de Nieuwe Economische Politiek (NEP) vanaf de lente van 1921 betekende een noodzakelijke aanpassing in het beleid van de arbeidersstaat. De lange burgeroorlog en de imperialistische interventie, gecombineerd met de ontwrichting die de imperialistische oorlog had veroorzaakt, hadden de landbouwproductie teruggebracht tot de helft van het niveau van voor de revolutie. Een vergelijkbare situatie in de socialistische industrie toonde aan dat de arbeidersmacht op dat moment niet in staat was om de benodigde hoeveelheid producten veilig te stellen voor een directe (communistische) verdeling15 in de dorpen. In de periode van het zogenaamde ‘oorlogscommunisme’ waren maatregelen genomen waarin landbouwproducten gedwongen werden afgestaan. Deze periode werd gekenmerkt door “de onmiddellijke, urgente en dringende taak om het gevaar af te wenden onmiddellijk te worden vermorzeld door de reusachtige krachten van het internationale imperialisme.”16 Deze maatregelen konden niet worden voortgezet zonder het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de boerenstand in gevaar te brengen.
Een kernelement van de NEP was de versterking van de waren- en geldverhoudingen in de stad en op het platteland, onder de leiding en controle van de Sovjetmacht. In hun uitwerkingen beschouwden de bolsjewieken de NEP niet als een tussenliggend sociaaleconomisch systeem of als een wetmatig kenmerk van de socialistische opbouw, maar als een tijdelijke fase ervan, die een waardevol tijdsbestek bood voor het herstel van de socialistische industrie. Alleen zo'n herstel van de industrie zou de arbeidersmacht in staat stellen om de kleine en middelgrote boerenstand de logistieke infrastructuur te geven (tractoren, oogstmachines, mest etc.) die hen, via hun eigen ervaring, zou overtuigen om de weg van grootschalige, collectieve landbewerking in te slaan. De wetmatige tegenstrijdigheden van de NEP en het gevaar dat de NEP bevatte voor een terugslag van de revolutie konden niet spontaan aangepakt worden, via de werking van de wetten van de markt, maar vereisten klassengerichte politiek van de staat en een vaardige ontplooiing van de klassenstrijd.17
Maar welke omstandigheden waren er op het platteland gevormd door de uitvoering van de NEP, aan de vooravond van de collectivisatie? In 1926 had de landbouwproductie het vooroorlogse niveau bereikt of zelfs overtroffen. In 1927 waren er 24 miljoen agrarische huishoudens, als gevolg van de nationalisatie van de grond door de Oktoberrevolutie en het afstaan van het gebruik ervan aan de boerenhuishoudens. De situatie van de kleine boeren was enigszins verbeterd: boeren konden een groter deel van hun oogst houden en consumeren. Maar er waren nog heel weinig coöperatieve boerderijen.
De traditionele Russische boerengemeenschap behield een aantal belangrijke verantwoordelijkheden die het bewustzijn van de boerenmassa's beïnvloedden: de periodieke herverdeling van land binnen de gemeenschap18, het onderhoud van gemeenschappelijke weilanden, de organisatie van verschillende sociale diensten die nog niet door de arbeidersstaat werden verstrekt, de verdeling van belastingen onder de leden van de gemeenschap, enz. Beslissingen over deze zaken werden genomen door de gemeenschapsvergadering. Daar werd elk gezin vertegenwoordigd door het hoofd van het gezin. Vanwege hun opleidingsniveau en sociale aanzien, neigden de koelakken ernaar de gemeenschapsvergaderingen te domineren. Tot deze periode lijken de boeren-sovjets er nog niet in geslaagd te zijn om een effectief tegenwicht te bieden.
In 1927 waren er ongeveer 8 miljoen boeren die noch paard noch ploeg bezaten, terwijl 8,4 procent van de boerderijen (waarvan de meerderheid toebehoorde aan middenboeren) op incidentele basis arbeidskrachten inhuurde. Het aandeel boerderijen van koelakken (boerderijen die zowel arbeidskrachten inhuurden als extra gepacht land bewerkten) werd geschat op 3,7 procent van het totaal.19
Het is belangrijk om op te merken dat dezelfde revisionistische Sovjethistoricus die hierboven werd vermeld, Danilov, in zijn tekst uit de jaren 1960 benadrukt dat minstens de helft van de landbouwbedrijven in deze periode onderhevig was aan uitbuitingsverhoudingen. De kern van die uitbuitingsverhoudingen bestond uit het verhuren van productiemiddelen (dieren, werktuigen, land) door koelakken aan arme en middenboeren, en het ter beschikking stellen van loonarbeid door deze arme en middenboeren aan koelakken.20
Bovendien bedroeg eind 1925 het aandeel van de staat in de detailhandel bijna 23% (van 16% in 1923-24), dat van de consumentencoöperaties21 32,9% (van 25,9%) en dat van de particuliere handelaren 44,3% (van 57%). De trend naar een verminderde controle van de detailhandel door het privaat kapitaal22 ging gepaard met een versterking van de rol van de consumentencoöperaties, waarvan de klassenschommelingen kort daarna duidelijk zouden worden. De tegenstrijdige ontwikkelingstrends worden levendig uitgedrukt in de volgende woorden van Stalin op het 14e Congres van de Bolsjewieken (1925): “We zijn een periode ingetreden van grotere activiteit van alle klassen en alle sociale groepen [...] de nieuwe bourgeoisie, haar agenten in het dorp (de koelakken), haar vertegenwoordigers in de intelligentsia zijn ook actiever geworden.”23
In de stellingen “over het werk in het dorp” op het 15e Partijcongres (december 1927) wordt de complexe realiteit van de klassengelaagdheid in het dorp, gecreëerd door de NEP, in de volgende woorden gepresenteerd: "In tegenstelling tot de kapitalistische ontwikkelingswijze, die zich manifesteert in de verzwakking van de middenboeren en de ontwikkeling van extremen, de armen en de koelakken, hebben wij een proces van versterking van de laag van de middenboeren, met voorlopig een zekere toename van de laag van de koelakken afkomstig van het meer welvarende deel van de middenboeren, met een afname van de laag van de armen, waarvan een deel geproletariseerd is, terwijl een ander, belangrijker deel geleidelijk overgaat naar de groep van de middenboeren".
Er werd de inschatting gemaakt dat "het proces van de ontwikkeling van kapitalistische elementen op het platteland de laatste jaren aanzienlijk is versterkt. (…) De fundamentele kwestie van de economische ontwikkeling van het dorp ligt in het feit dat de voordelen van de grootschalige economie zich nu bevinden aan de kant van de rijke koelak-elementen (…) Dit is de fundamentele economische tegenstelling in het dorp, waaruit we een uitweg uit moeten vinden voor de arme en middenboeren.”24
In deze omstandigheden stelden de bolsjewieken het creëren van de economische basis van het socialisme als centrale taak. “Het creëren van de economische basis van het socialisme betekent het samenvoegen van de agrarische economie met de socialistische industrie tot één enkele economie, het ondergeschikt maken van de agrarische economie aan de leiding van de socialistische industrie, het reguleren van de verhoudingen tussen stad en dorp op basis van de uitwisseling van producten van de agrarische economie en de industrie, het blokkeren en elimineren van alle kanalen waardoor klassen en vooral het kapitaal kunnen ontstaan, en tenslotte het scheppen van de productie- en verdelingsvoorwaarden die direct leiden tot het verdwijnen van klassen”.25
Overgang naar collectivisatie
Men kan stellen dat de jaren 1926-1927 een keerpunt markeren in de loop van de socialistische opbouw in de Sovjet-Unie. Het markeert de overgang van de periode van wederopbouw naar de periode van reorganisatie van de industrie, maar naar een periode waarin de strijd tussen de kapitalistische en socialistische elementen in de economie intensiveert.
De kwestie van een stabiel bondgenootschap van de arbeidersklasse met de kleine en midden boerenstand, onder de leidende rol van de eerste, was de permanente oriëntatie van de bolsjewistische leiding.26 Zoals Stalin benadrukte in het voorjaar van 1926: "De boerenstand kan voor de arbeidersklasse noch een object van uitbuiting noch een kolonie zijn (voor de industrie – red.). (...) Maar de boerenstand is voor ons niet alleen een markt. Ze is ook een bondgenoot van de arbeidersklasse. Juist daarom is de versterking van de agrarische economie, de massale organisatie van de boerenstand in coöperaties, en de verbetering van haar materiële positie een voorwaarde zonder welke een enigszins serieuze ontwikkeling van onze industrie niet kan worden veiliggesteld. (…) Het ondermijnen van het idee van het leiderschap van de arbeidersklasse is voldoende om het verbond van arbeiders en boeren te vernietigen, en de kapitalisten en boeren zullen terugkeren naar hun oude nesten."27
De moeilijkheden die objectief gegenereerd werden door de noodzaak van de opbouw in deze specifieke fase vonden hun weerspiegeling in de gelederen van de Al-Unie Communistische Partij (Bolsjewieken). Er brak een hevige strijd uit met een ‘heterogeen’ oppositioneel, opportunistisch blok (Trotski, Zinovjev, Kamenev, enz.). Zinovjev-Kamenev lijken samen te vallen met de fundamentele trotskistische opvatting van de onmogelijkheid om het socialisme in de USSR op te bouwen zonder de overwinning van de socialistische revolutie in de ontwikkelde kapitalistische landen.28 We herinneren eraan dat Trotski in 1922 spreekt over de onmogelijkheid van een “geïsoleerde socialistische constructie binnen het kader van de nationale staat. (…) De werkelijke opkomst van de socialistische economie in Rusland zal pas mogelijk zijn na de overwinning van het proletariaat in de belangrijkste landen van Europa.”29
Op het gebied van het plattelandsbeleid stelde het oppositieblok een reeks maatregelen voor (zoals verhoging van de prijzen van industriële producten en verhoging van de belasting op de boerenstand) die op dat moment het bondgenootschap tussen de arbeidersklasse en de boerenstand in gevaar zouden brengen, hun levensstandaard zouden verslechteren en de mogelijkheden voor echte industrialisatie zouden ondermijnen. Deze maatregelen werden gepromoot als een zogenaamd ‘linkse’ kritiek op de meerderheid van het Centraal Comité en onder het mom van het versnellen van de industrialisatie. In werkelijkheid bevatten ze niets revolutionairs. Ze “zagen de boeren vooral als een vijandige omgeving”, als een voorwerp van uitbuiting door de socialistische industrie, en waren “een directe voortzetting van de fundamentele fout van dit blok over de kwestie van het karakter en de vooruitzichten van de revolutie”.30
Een schijnbaar logische tegenstelling kan gezien worden in de opvattingen van de oppositie: aan de ene kant een veronderstelde lijn van confrontatie met de kapitalistische elementen in het dorp (koelakken) en aan de andere kant een duidelijk gebrek aan vertrouwen in het vermogen van de arbeidersklasse om, in bondgenootschap met de brede massa's van de boerenstand, verder te gaan met de opbouw van het socialisme in de USSR. Deze tegenstrijdigheid vloeit rechtens voort uit Trotski's fundamentele standpunt dat het proletariaat vanaf de eerste stadia van zijn macht "in een vijandig conflict zal komen, niet alleen met alle delen van de bourgeoisie (…), maar ook met de brede massa's van de boerenbevolking (…) de tegenstellingen tussen een arbeidersregering en de overweldigende meerderheid van de boeren in een achtergebleven land (…) zullen hun oplossing alleen vinden op internationale schaal”.31 Avonturisme en kleinburgerlijke wanhoop gaan hand in hand, op grond van dat de leidinggevende kaders van de oppositie losgekoppeld raakten van de stemmingen en belangen van de brede massa's van het volk zelf.
In zijn antwoord op de paniekzaaierij van de oppositie naar aanleiding van de versterking van de klassendifferentiatie binnen de boerenstand, merkte Stalin op dat de differentiatie van de boerenstand plaatsvond door een versterking van de middenboer en binnen het kader van een staatsbeleid dat duidelijke beperkingen aan de middenboeren stelde.32 De ontwikkeling van de industrie, van socialistische verhoudingen in de economie, was het belangrijkste tegengif voor alle vormen van privaat kapitaal. Los van de versnelling van het tempo van de collectivisatie, die de omstandigheden van de klassenstrijd zouden opleggen in de periode direct hierna, onthult Stalins antwoord een duidelijk begrip van twee fundamentele kwesties die de oppositie onderschatte: ten eerste de omvang en het belang van de middenboeren in de landbouwproductie van de USSR, en ten tweede de centrale rol van de arbeidersstaat en de socialistische industrie in het bevorderen van de socialistische opbouw op het platteland en in het oplossen van de tegenstellingen met de middenboeren.
In 1926 en tot de herfst van 1927 lijken er geen problemen te zijn met de inzameling van graan door de staat (tenminste geen openlijke problemen).33 Maar de Sovjetmacht begrijpt de inherente tegenstrijdigheden van de NEP en houdt in haar politieke beslissingen rekening met de acties en de macht van klassenvijandige elementen, die van hun kant pogen hun eigen klassenbelangen te doen gelden. Het is kenmerkend dat Stalin in een brief aan Molotov in september 1926 de noodzaak benadrukt om concrete maatregelen te nemen om de ‘NEP-mensen’34 te ontmaskeren en (juridisch – red.) te vervolgen35, “die zich genesteld hebben in onze staatsinzamelings- en coöperatieve organen,” en de instructies van de Sovjetmacht schenden, “waarmee ze het hele economische en Sovjetapparaat desintegreren.”36
De burgerlijke en revisionistische kritiek op de collectivisatie ontkent de poging van de koelakken om de Sovjeteconomie te ondermijnen en hun streven om hun eigen klassenbelangen te doen gelden in de jaren voorafgaand aan de collectivisatie. Daarom is het ook belangrijk om te verwijzen naar het volgende zeer specifieke voorbeeld.
De 15e Conferentie van de bolsjewistische partij (1926) besloot om de productie van zogenaamde technische gewassen – dat wil zeggen industriële gewassen zoals katoen, vlas, suiker, enz. – in een aantal regio's uit te breiden, om te voldoen aan de groeiende behoefte van de industrie aan grondstoffen. Een van deze gebieden was Smolensk, een traditionele vlasstreek. Om de productie te verhogen, beloofde de staatsleiding om contracten af te sluiten waarmee de vlasproducenten konden worden voorzien van tarwe uit andere regio's (zodat ze dus minder tarwe en meer vlak konden produceren – red.). In december 1927 werd tijdens de vergadering van het Partijcomité van de regio gemeld dat de vlasproducenten al maanden niet de hoeveelheid tarwe hadden ontvangen waar ze recht op hadden in ruil voor de hoeveelheid vlas die ze al hadden geleverd.
Onderzoek naar dit probleem bracht aan het licht dat de centrale agentschappen die verantwoordelijk waren voor de verdeling van tarwe, weliswaar contracten hadden gesloten met de vlasproducenten en tarwe hadden gekocht om dat te ruilen tegen vlas, maar dat ze deze tarwe vervolgens verkochten aan private handelaren, wat in strijd was met de contracten.37 Het lijkt een duidelijk geval van samenspanning tussen ‘NEP-mensen’ die geïnfiltreerd waren in staatsagentschappen en ‘NEP-mensen’ die optraden als particuliere handelaren. In 1926/1927 was zevenendertig procent van de detailhandel nog in handen van private handelaren.38
Geconfronteerd met het acute probleem van graantekorten (en mogelijke hongersnood) overwoog de lokale leiding de mogelijkheid om grotere hoeveelheden graan naar de regio te importeren en te verkopen tegen vrije marktprijzen. Het is interessant, en het ondersteunt het bestaan van collusie39 zoals hierboven vermeld, dat de partijleiding in het gebied in februari 1928 ontdekte dat de levering van graan tegen vrije marktprijzen haalbaar was in grotere hoeveelheden dan verwacht. Er was dus graan beschikbaar, maar dat werd naar de vrije markt gekanaliseerd. Maar de levering van tarwe tegen vrije marktprijzen en het kanaliseren ervan, in de eerste plaats naar vlasproducenten, creëerde een belangrijk politiek probleem voor de partijleiding: vlasproducenten waren over het algemeen rijkere boeren (vanwege de aard van het gewas), waardoor armere boeren pas als tweede aan de beurt kwamen en tegen hogere prijzen tarwe geleverd kregen.
De crisis in de graanconcentratie
Gegeven de tegenstrijdigheden van de NEP, de wijdverspreide dominantie van waren- en geldverhoudingen in de landbouwproductie en de toegenomen invloed van de koelakken, kwam de crisis in de graanconcentratie eind 1927 niet uit de lucht vallen. De klaagzangen van verschillende revisionisten, die benadrukken dat de Sovjetleiding zo'n plotselinge verslechtering van de situatie niet had verwacht,40 en die daarmee impliceren dat de crisis van 1927-1928 had kunnen worden aangepakt met handigere maatregelen die niet tot een compacte collectivisatie zouden hebben geleid, weerspiegelen op zijn minst een schematische opvatting van politiek. Revolutionaire tactieken moeten zich snel aanpassen aan de behoeften van het leven en de klassenstrijd, waarbij overwegingen en methoden die verouderd en achterhaald zijn in de vuilnisbak worden gegooid. Manoeuvrerend op de paden van de tactiek, wordt de revolutionaire partij beoordeeld op haar vermogen om stevig vast te houden aan de teugels van de revolutionaire strategie, en of ze de opbouw van het socialisme bevordert en het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de kleine en midden boerenstand handhaaft. Dit is hoe de bolsjewistische partij moet worden beoordeeld op dit specifieke keerpunt in de geschiedenis.
In het laatste kwartaal van 1927 begon zich een aanzienlijk tekort in de graaninzameling van de staat af te tekenen.41 Op het 15e Congres van de partij in december 1927 gaf het Politiek Verslag van het Centraal Comité de groeiende moeilijkheden op het front van de landbouwproductie weer. De relatief langzame ontwikkeling van de agrarische economie in vergelijking met de ontwikkeling van de socialistische industrie werd toegeschreven aan de zeer grote achterstand in landbouwtechniek, het lage niveau van de cultuur op het platteland en vooral het feit dat “onze gefragmenteerde landbouwproductie niet de voordelen heeft van de grote, verenigde, genationaliseerde industrie”. De uitweg uit het probleem werd gezien “in de geleidelijke maar gestage samensmelting van kleine en zeer kleine agrarische huishoudens – niet door druk, maar door positieve voorbeelden en overtuiging – tot grote huishoudens op basis van gezamenlijke, kameraadschappelijke, collectivistische landbewerking, met behulp van landbouwmachines en tractoren, waarbij wetenschappelijke methoden van landbouwintensivering worden toegepast.”42
Ondanks de toenemende rol van consumentencoöperaties en de staat in de handelstransacties tussen industrie en landbouwproductie in de voorgaande jaren, bleef de rol van staatsboerderijen (sovchoz) en coöperatieve boerderijen (kolchoz) in de productie te verwaarlozen: ze leverden slechts 2 procent van de totale landbouwproductie en 7 procent van de verhandelbare productie.43
Het 15e Congres gaf opdracht tot het opstellen van het eerste Vijfjarenplan van de USSR en nam een speciale Resolutie over het werk op het platteland aan.44 De resolutie stelde als belangrijkste taak van de partij op het platteland het samenvoegen en omvormen van kleine individuele boerderijen tot grote collectieve boerderijen. De resolutie benadrukte de noodzaak om verschillende vormen van coöperatieve landbewerking door arme boeren te ondersteunen en te versterken, maar ook de belangrijke rol van staatsboerderijen (sovchoz) als “een model dat de superioriteit van grootschalige gesocialiseerde productie over kleinschalige landbouwproductie laat zien.” Er werd ook gewezen op het grote belang van de invoering van moderne technologie in de landbouwproductie.
In de resolutie werd ook scherpe kritiek geuit op het Volkscommissariaat van Financiën, vanwege de tekortkomingen in het effectief belasting heffen op koelakken op basis van hun reële inkomen en de neiging van de staatsagentschappen om de coöperaties te behandelen als louter afdelingen van de staatsagentschappen in plaats van als "organisaties van de massa's,” die als doel hebben de landbouwproductie te vermaatschappelijken. In de coöperaties die al bestonden (voornamelijk consumentencoöperaties) waren de arme boeren en de middenstand weliswaar in de meerderheid als we kijken naar de samenstelling, maar men zag de tendens dat de rijkere delen van het platteland veelal de activiteiten en de gekozen organen van deze coöperaties overheersten. Er werden ook specifieke maatregelen genomen om het pachten van land te beperken, wat de arme boeren verarmde en de koelak-elementen versterkte.
We zien dat het 15e Congres het centrale probleem van de gefragmenteerde productie identificeert, al voordat de effecten van de crisis in het inzamelen van graan zich in hun volledige vorm hadden gemanifesteerd. Het probleem wordt duidelijker in januari 1928: ondanks een goede oogst bedroeg de graanconcentratie van de staat tot op dat moment 300 miljoen poed45 vergeleken met 428 miljoen poed in dezelfde periode van het voorgaande jaar.
Een vergelijkbaar standpunt zien we in verklaringen van Stalin in januari 1928 tijdens zijn bezoek aan Siberië:46 “Het graanvraagstuk maakt deel uit van het landbouwvraagstuk, en het landbouwvraagstuk is een onderdeel van het vraagstuk van de opbouw van het socialisme in ons land (…) voor de consolidatie van het sovjetsysteem en voor de overwinning van de socialistische opbouw in ons land, is de vermaatschappelijking van enkel de industrie bij lange na niet voldoende. Daarvoor is het noodzakelijk om van de vermaatschappelijking van de industrie over te gaan op de vermaatschappelijking van de gehele landbouw." De acute administratieve maatregelen die onmiddellijk genomen moesten worden zodat de koelakken al het overtollige graan dat ze achterhielden zouden overhandigen tegen staatsprijzen, vormden geen permanente en adequate oplossing, omdat “zolang er koelakken zijn er sabotage van de graaninzameling zal zijn.”47
In een instructie die in februari 1928 namens het Centraal Comité naar de partijorganisaties (d.w.z. lokale afdelingen van de partij – red.) werd gestuurd, noemde Stalin de volgende directe oorzaken van de crisis in de graaninzameling:48
- Het achterhouden van graanoverschotten door de koelakken, met als doel de staatsprijzen te verhogen, in collusie met de private speculanten in de steden. Vanwege het aanzien van de koelakken op het platteland, werden de middenboeren – dat wil zeggen de producenten van de grote massa van verhandelbaar graan – meegesleept door deze houding van de koelakken.
- Het problematische werk van de inzamelingsagentschappen van de staat, die de graanprijzen verhoogden door misbruik te maken van verschillende subsidies en toeslagen, in plaats van speculatie tegen te gaan.
- Een reeks partijorganisaties op het platteland die de partijlijn verdraaiden, de strijd tegen de koelakken niet ontwikkelden en de noodzaak van steun aan de arme boeren onderschatten.
- De toegenomen koopkracht van de boeren uit verschillende inkomstenbronnen vond onvoldoende uitweg richting industriële goederen die naar het dorp werden gekanaliseerd.49
In zijn toespraak over de resultaten van de zitting van het Centraal Comité van april 1928, karakteriseerde Stalin de crisis in de graaninzameling als “de eerste ernstige campagne van de kapitalistische elementen van het platteland tegen de Sovjetmacht, onder de omstandigheden van de NEP.”50
In zijn toespraak tot studenten in mei 1928 vat Stalin enkele basisconclusies samen van de crisis die zich voordeed in de graaninzameling. Hij benadrukt dat de moeilijkheden in de graankwestie niet het resultaat waren van planning of fouten in het economisch beheer. Zo'n simplistische uitleg was verkeerd, omdat die voorbijging aan het feit dat er elementen in de volkseconomie51 waren die op dit moment niet aan planning onderhevig waren, evenals vijandige klassen die niet alleen door planning verslagen konden worden. “De belangrijkste oorzaak van onze problemen met graan is dat in ons land de toename van de verhandelbare productie52 van graan langzamer gaat dan de toename van de behoefte aan graan.”53
Stalin presenteert vervolgens de ontwikkeling van de graaninzameling en -distributie door de staat in de afgelopen jaren (in miljoenen poed en tot april van elk jaar):

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de acute maatregelen van de Sovjetmacht in het eerste kwartaal van 1928 erin slaagden om de graaninzameling van de staat te stabiliseren op ongeveer het niveau van het voorgaande jaar. Maar de toegenomen behoeften in de binnenlandse consumptie, waarin dus niet kon worden voorzien door een overeenkomstige toename van de hoeveelheid verhandelbaar graan, dwongen tot een flinke vermindering van de graanexport.54
De moeilijkheden aan het graanfront “werden uitgebuit door de kapitalistische elementen op het platteland, in de eerste plaats de koelakken, om het economische beleid van de Sovjet-Unie te ondermijnen.” Deze constatering van Stalin maakt duidelijk dat het probleem breder en belangrijker is, en dat de ondermijning van de koelakken het nog erger maakt. Wat was in wezen het probleem?
Ondanks het feit dat de USSR het vooroorlogse niveau van graanproductie had bereikt, was het verhandelbare graan twee keer lager en de export twintig keer lager dan in de vooroorlogse periode. Hoe kan dit verschijnsel worden verklaard? Het wordt in de eerste plaats verklaard door het feit dat de verdeling van land aan de boeren door de arbeidsmacht, een overgang betekende van het grote grootgrondbezitters- en koelak-huishouden (waarbij een groter deel van de productie verhandeld wordt) naar het kleine en midden huishouden. Het probleem van de landbouwproductie zit dus in de afmetingen van het boerenhuishouden en de mogelijkheden die het grote huishouden biedt voor het verhogen van de arbeidsproductiviteit via het gebruik van machines, wetenschap, mest enz.
Hier gebruikt Stalin de volgende tabel, waarin de structuur van het verkoopbare graan voor de Revolutie en in 1926-1927 wordt vergeleken:

Het laat duidelijk zien dat de arme en middenhuishoudens een zeer klein deel van hun totale graanproductie aan de handel geven (11,2 procent), hoewel ze in deze periode het overgrote deel (85,3 procent) van de totale graanproductie in het land voor hun rekening nemen.55 Interessant genoeg geeft Stalin geen commentaar op de daling van het aandeel van de koelakproductie dat op de markt komt (van 34 procent in 1913 naar 20 procent) – dit betreft slechts een secundaire kwestie relatief aan de kwestie van de gefragmenteerde productie, aangezien de koelakproductie slechts 13 procent van de totale productie uitmaakt.56
Ook Kalinin identificeerde het essentiële probleem van de landbouwproductie in de USSR tijdens de zitting van het Centraal Comité in juli 1928: "Al deze discussies over dat de koelak graan heeft verborgen, dat er graan is maar dat hij het niet levert, zijn slechts discussies, want we weten hoe we graan van de koelak kunnen krijgen (…) We moeten de kwestie openlijk op tafel leggen: als de koelakken veel graan had, zouden wij het dan krijgen? (…) Aan de basis van het probleem ligt een gebrek aan productiviteit, een gebrek aan graan, en dit gebrek aan graan dwingt ons dringend om sovchozen op te zetten."57
De structuur van de landbouwproductie (gecombineerd met het ontbreken van een ontwikkeld groot collectief huishouden – kolchozen en sovchozen leverden indertijd slechts 1,7 procent van de totale graanproductie) kon alleen maar leiden tot een scherpe daling van de productie van verkoopbaar graan na de revolutie.
Wat moest de uitweg uit deze situatie zijn? Natuurlijk niet de groei en uitbreiding van het koelakhuishouden. Op het platteland kon de sovjetstaat aan de grote koelak-productie nog geen tegenwicht bieden (zoals in de industrie) met een sterk groot maatschappelijk huishouden. Daarom was er geen ruimte voor zelfgenoegzaamheid en miskenning van de bijzondere invloed van de koelakken in het dorp (“honderd keer groter dan de speciale invloed van de kleine kapitalisten in de stedelijke industrie”).
Stalin formuleert drie basiselementen van de uitweg:
- “De uitweg ligt in de overgang van het individuele boerenhuishouden naar het collectieve, naar het maatschappelijke huishouden in de landbouw.” Hoewel de bolsjewieken het idee van kolchozen altijd hadden gepromoot, maakten alleen de ontwikkelingen van de laatste tijd (verhoogde productiviteit van kolchozen, mogelijkheid van serieuze financiering door de staat) het idee van kolchozen aantrekkelijk voor de armen en de onderste lagen van de middenboeren.
- De uitbreiding en versterking van de oude sovchozen, de oprichting van nieuwe sovchozen.58
- Het verhogen van de opbrengst van kleine en middenhuishoudens in de komende drie à vier jaar.
Dit laatste element toont aan dat er op dit moment (mei 1928) nog geen beslissing van de Sovjetmacht was voor een brede, compacte collectivisatie. Dit blijkt ook uit Stalins schatting in dezelfde toespraak dat de kolchozen in drie à vier jaar slechts 100 miljoen poed verkoopbaar graan zouden leveren, als we dat vergelijken met de 55 miljoen poed die de kolchozen in 1927 al leverden.59
Nieuwe problemen en het antwoord van de sovjetmacht
Vanaf juli 1928 verschenen er tekenen die de graaninzameling opnieuw onder druk leken te zetten: droogte in Zuid-Oekraïne en Noord-Kaukasus, vroege vorst in oktober. Van eind 1928 tot de lente van 1929 was er een flinke daling van de hoeveelheid graan die door de staat werd ingezameld,60 maar ook een trek van de plattelandsbevolking uit de bovengenoemde regio's naar het noorden op zoek naar voedsel. De Sovjetmacht zag zich genoodzaakt om de graanexport op te schorten en de rantsoenering opnieuw in te voeren. Ondertussen nam de speculatie zowel op het platteland als in de steden snel toe (hierover werd gediscussieerd in de zitting van het Centraal Comité in november 1928, maar er waren ook reacties van arbeiders in fabrieksvergaderingen in de aanloop naar de Sovjetverkiezingen). Een uitweg werd gezocht in de regio's die dat jaar hoge graanoogsten gaven (vooral Siberië, maar ook Oeral, Wolga en Kazachstan). Het lijkt er echter op dat de verhoogde graaninzameling uit deze regio's niet werd uitgevoerd door het nemen van acute dwangmaatregelen.61 De instabiliteit van de graaninzameling voor nog een jaar kon, ondanks de goedkeuring van enkele organisatorische hervormingen in de tussentijd, alleen maar de lage productiviteit en verhandelbaarheid van de productie van de kleine agrarische productie weer onder de aandacht brengen.
Bovendien vormde zich, op basis van de aanhoudende problemen in de landbouwproductie en de intensivering van de klassenstrijd op het platteland, een rechtse stroming in de partijgelederen. De eerste zichtbare sporen daarvan verschenen op de zitting van het Centraal Comité in juli 1928. Toen spraken sommige kaderleden (zoals Osinski) van een breuk met het bondgenootschap met de boerenstand en van het dwingen van de boerenstand door middel van lage prijzen (dit waren dus de verwijten van deze kaderleden over de lijn die de partij volgde – red.).62 Bovendien legden zij overdreven nadruk op de noodzaak om de individuele huishoudens te steunen, waarmee ze de ontwikkeling van kolchozen en sovchozen onderschatten.
In de plenaire zitting van juli 1928 betoogt Boecharin63 dat de fundamentele oorzaken van de moeilijkheden van de landbouwproductie, zoals de versnippering ervan, "de plotselinge en krampachtige schok die ons economisch systeem dit jaar heeft geteisterd niet kunnen verklaren (…) De koelakken kunnen niet in één jaar zo sterk worden, en het proces van versnippering had niet zo snel een crisis van de hele economie kunnen veroorzaken (…) De koelakken konden de andere lagen van de boerenbevolking alleen meekrijgen vanwege specifieke, aanvullende, concrete redenen (…) De belangrijkste kwestie hier is de kwestie van de prijzen (…) We hebben het belastingbeleid dat als hefboom kan dienen, en dat ons in staat stelt om de koelak bijna te onteigenen zonder de middenboer te raken.”64
De rechtse oppositie schrijft de graancrisis toe aan reële oorzaken, die door de partij ook waren geïdentificeerd, maar die van secundair belang zijn: het gebrek aan paraatheid van de staat, de slechte bevoorrading van het platteland met waren, de zwakheden van het lokale Sovjetapparaat, en vooral de politiek van lage prijzen voor landbouwproducten. Ze lijken een hervatting van de graaninvoer voor te stellen – al is het door middel van buitenlandse kredieten – en een verlaging van de normen voor graanconsumptie. In de lente en zomer van 1928 was de Sovjetstaat al gedwongen om 200.000 ton graan in te voeren, waardoor de deviezenreserves uitgeput raakten die uiterst waardevol waren voor de invoer van machines (die machines waren van belang voor de industrie, zodat die op haar beurt de landbouw kon voorzien van landbouwmachines en tractoren die een overgang naar grootschaligere landbouw mogelijk maakten – red.). In wezen waren ze van mening dat de Sovjetmacht voor een relatief lange periode naast de koelakken en de kleinschalige productie op het platteland kon en moest bestaan.
Stalin verwoordde de kwestie van het conflict met de rechtse afwijking in oktober 1928 treffend: “Het bestaan van socialistische industrie in de stad is de basisfactor in de socialistische transformatie van het platteland. Maar dit betekent niet dat deze factor voldoende is (…) we moeten niet het socialisme enkel in de industrie opbouwen en de landbouw overlaten aan spontane ontwikkeling…”65
Maar de openlijke en georganiseerde kristallisatie van de rechtse afwijking, waaraan Boecharin, Tomski en Rikoff deelnamen, vindt pas plaats in het begin van 1929, wanneer de Partij wordt beschuldigd van een beleid van “militair-feodale uitbuiting van de boerenstand”.66
In de plenaire zitting van het Centraal Comité van april 1929 stelt Boecharin dat het gevoerde beleid de kleine producent op het platteland had veranderd van een verkoper in een (gedwongen) leverancier van graan aan de staat, met een geleidelijke afname van de rol van geld in de uitwisseling tussen stad en platteland. Volgens hem was er sprake van een “duidelijke overschatting van de mogelijkheid om de grote massa van boeren te beïnvloeden zonder marktverhoudingen”; een sprong naar een latere fase in de ontwikkeling van economische verhoudingen. Boecharin was van mening dat “gedurende vele, vele jaren… de ontwikkeling van het socialisme zal verlopen via marktverhoudingen, via markthandel tussen stad en platteland.”67
Na de openlijke botsing met de rechtse afwijking en haar nederlaag maakt het Centraal Comité in haar besluit van 17 november 1929 de volgende uitgebreide beoordeling van het karakter van deze afwijking: “De verscherping van de klassenstrijd en het felle verzet van de kapitalistische elementen tegen het oprukkende socialisme, in omstandigheden van kapitalistische omsingeling van ons land, versterken de druk van de kleinburgerlijke elementen op de minder stabiele elementen van de partij, waardoor een ideologie van capitulatie voor moeilijkheden ontstaat (…), de anti-leninistische theorie van de koelak die zich zou ontwikkelen in de richting van het socialisme, en verzet tegen de politiek van aanvallen tegen de kapitalistische elementen op het platteland.”68
Een reeks burgerlijke onderzoekers is van mening dat de beslissing om het tempo van de collectivisatie te versnellen, om een massale, ‘compacte’ collectivisatie uit te voeren, genomen werd in de periode rond de zitting van het Centraal Comité in april 1929.69 Deze opvatting kan niet gebaseerd worden op de documenten van de AUCP(b) uit de eerste helft van 1929 (notulen en besluiten van de plenaire zittingen van het Centraal Comité, toespraken van Stalin etc.). In de zitting van april 1929, waar het conflict met de rechtse afwijking zijn hoogtepunt bereikt, verdedigt Stalin a) de rationaliteit van de collectivisatie en b) de gematigde omvang van de collectivisatie zoals voorzien in het eerste Vijfjarenplan. Zoals hij opmerkt: “De individuele arme en middenlandbouw speelt de belangrijkste rol in de bevoorrading van de industrie met voedsel en grondstoffen en zal dat in de nabije toekomst ook blijven doen.”70
Het is ook veelzeggend dat de doelstellingen van het eerste Vijfjarenplan, zoals aangenomen door het besluit van de 16e Partijconferentie in april 1929, voorzagen dat de sovchozen en kolchozen in 1933/1934 slechts 21 procent van de totale graanproductie zouden leveren, terwijl de plattelandsbevolking die zich bij de kolchozen zou hebben aangesloten 13,6 procent zou hebben bereikt.
Het is duidelijk dat de Sovjetleiding een aantal zaken tegen elkaar afwoog die objectieve moeilijkheden opleverden bij het versnellen van het tempo: de tekortkomingen in de materiële-technische infrastructuur die nodig zou zijn voor een snellere uitbreiding van de collectivisatie (machines, tractoren, enz.), en het gebrek aan een adequaat bestuurlijk apparaat dat een uitgebreid netwerk van kolchozen en sovchozen zou kunnen leiden.71
Maar het groeiende verzet van de kapitalistische elementen in de stad en het platteland, dat ook tot uiting kwam in de problemen met de graaninzameling, is misschien wel de beslissende factor in de versnelling van het bolsjewistische collectiviseringsbeleid. Stalin zegt over de koelak: “Nu, na een aantal goede oogsten… nu hij erin geslaagd is het nodige kapitaal te accumuleren, is hij in staat om op de markt te manoeuvreren (…) Het zou belachelijk zijn om te hopen dat de koelak uit vrije wil afstand doet van zijn graan (…) In de huidige omstandigheden is het graanoverschot in handen van de koelakken een middel om de economische en politieke macht van de koelakelementen te versterken.”72 Op de 16e Conferentie in april 1929 stelt de secretaris van de regio Siberië (Sirtsov) dat de economische macht van de koelakken snel zou kunnen worden vertaald in politiek gevaar: “elke vrije poed van hun graan zal worden omgezet in een wapen tegen de Sovjetmacht.” En hij merkt op dat de koelakken al een “klassenbewustzijn” aan het ontwikkelen zijn en zichzelf beginnen te zien als “een bepaalde klassenlaag met zijn eigen specifieke belangen en taken.”73
Over de actiemethoden van de koelakken schreef een Sovjettijdschrift in 1928: “Tot voor kort heerste er een situatie waarin de boerengemeenschap samenkwam en werkte naast de provinciale Sovjet en los stond van de ruimere Sovjetmaatschappij (…) Deze isolatie van de boerengemeenschappen van de Sovjetmaatschappij kan verklaard worden door de speciale samenstelling van de gemeenschap. De koelakken hebben stemrecht en een hoge status, vaak de hoogste in de vergadering van de boerengemeenschap, terwijl ze uitgesloten zijn van de sovjets en de coöperaties (…) Aan de andere kant zijn de tijdelijke arbeiders (arbeiders die op piekmomenten tijdelijk in de landbouw werkten – red.) geen lid van de boerengemeenschap en kunnen ze niet deelnemen aan haar activiteiten.”74
Op basis van een landbouwproductie die gedomineerd wordt (in termen van productievolume) door klein en midden privaat eigendom, kon het niet anders dat de aanval op grootschalig koelakeigendom gepaard ging met een parallel beleid ter versterking van de ontwikkeling van kolchozen en sovchozen, d.w.z. grootschalige, collectieve, gemechaniseerde landbewerking. Anders zou de lage productiviteit van kleine en middenboerderijen niet kunnen voldoen aan de groeiende behoeften (voor productie en consumptie) in de stad en op het platteland, met als gevolg dat de socialistische opbouw zou wegzakken in een pad van geleidelijk verval. Tegelijkertijd zou de individuele warenproductie op het platteland onvermijdelijk de uitbuitingsverhoudingen doen herleven, waardoor de proletarische macht weer voor hetzelfde dilemma zou komen te staan.
Gedurende de rest van 1929 bleef het collectiviseringspercentage vrij laag. Het totale collectiviseringspercentage stijgt van 3,0 procent in juni tot 7,5 procent in oktober, met aanzienlijke verschillen van regio tot regio. In de belangrijkste tarweproducerende regio's (Noord-Kaukasus, Neder-Volga, Oekraïne) waren de collectiviseringspercentages hoger dan gemiddeld.
Bovendien leken er in 1929 geen weersproblemen te zijn die de structurele problemen van de kleinschalige economie verergerden. Dit wordt ook verkondigd door Molotov tijdens de Conferentie van de Moskouse Organisatie op 14 september 1929. In dezelfde periode (zomer 1929) worden strenge maatregelen genomen voor het beperken van de activiteit van private handelaren, om te voorkomen dat graan tegen hogere prijzen aan hen wordt verkocht. Er ontstond echter ook een merkwaardige ‘oorlog’ tussen verschillende staatsagentschappen over wie het recht had om graan in te zamelen. Vanaf midden september beginnen zich echter nieuwe problemen voor te doen met vertragingen bij de inzameling van graan. In persberichten wordt steeds vaker melding gemaakt van de infiltratie van koelakken in kolchozen. In oktober moet er op grote schaal een beroep worden gedaan op detachementen van arbeiders die van regio naar regio trekken en de controle over de inzameling overnemen.
In deze periode lijkt de Sovjetleiding met een meer omvattend antwoord te komen op de nieuwe verergering van de problemen in de landbouwproductie. Op 3 november 1929 roept Pravda op tot een beslissende herziening van de plannen voor vereniging van grond, om de doelstellingen van het Vijfjarenplan op dit vlak al in twee jaar te realiseren. Tegen deze achtergrond komt de zitting van november (10-17 november) bijeen, dat ook de definitieve beslissingen neemt over de kwestie van de compacte collectivisatie.
Aan de vooravond van de zitting houdt Stalin de toespraak: “De tijd van het grote keerpunt”. Hij beschrijft de verwachte groeipercentages van de collectieve landbouw als “stormachtig” en noemt de volgende cijfers:

De doelstellingen voor kolchozen werden overschreden: de ingezaaide oppervlakte bedroeg 27,9 miljoen hectare en de verhandelbare productie was meer dan 410 miljoen poed.75
De prognose, gebaseerd op bovenstaande cijfers, was dat de graanproductie van sovchozen en kolchozen in 1930 meer dan 50 procent van de totale netto verhandelbare productie in het land zou uitmaken.
De uitbreiding van de collectivisatie en de liquidatie van de koelakken als klasse
De ‘Resolutie over de resultaten en huidige taken van de opbouw van kolchozen’76 van de zitting in november is één van de belangrijkste documenten over de collectivisatie. In het besluit wordt erop gewezen dat de groei van de productie van kolchozen en sovchozen alle prognoses van het plan heeft overtroffen en worden de volgende belangrijke problemen en zwakke punten in de opbouw van kolchozen geïdentificeerd: “Het lage niveau van de technische basis van de kolchozen; de gebrekkige organisatie en lage arbeidsproductiviteit in de kolchozen; het enorme tekort aan kaders voor de kolchozen (dat wil zeggen personeel met de capaciteiten om leidinggevende taken te vervullen – red.) en de bijna totale afwezigheid van de nodige specialisten; de ongezonde sociale samenstelling van een deel van de kolchozen; het niet aanpassen van de vormen van leiding geven aan de reikwijdte van de kolchozenbeweging, maar ook het achterblijven van de vormen van leiding geven bij het tempo en de reikwijdte van de beweging en, vaak, de ontoereikendheid van de bestuursorganen van de kolchozenbeweging.”
Om het probleem van de zwakke technische basis van de kolchozen op te lossen, werd op de zitting goedkeuring gegeven voor de oprichting van nieuwe fabrieken voor de productie van tractoren, oogstmachines en meststoffen. Bovendien werd de noodzaak benadrukt om de ‘pseudo-kolchozen’ tegen te gaan, waar koelakken op heimelijke wijze waren geïnfiltreerd om de beweging van binnenuit te ondermijnen.
Er wordt gewezen op de noodzaak van versterking van het collectieve eigendom binnen de bestaande kolchozen (vooral wat betreft het eigendom van de productiemiddelen) en de noodzaak van de deelname en leidinggevende invloed van de proletarische elementen van de stad en de proletarische en semi-proletarische lagen van het platteland in de kolchozenbeweging. Vanuit dat oogpunt werd besloten 25.000 arbeiders uit de steden naar het platteland te sturen om de collectivisatie te ondersteunen met hun organisatorische en politieke ervaring en om de excessen van de lokale organen te controleren.
Gezien de omstandigheden, waarin er nog steeds een “acuut tekort” was aan tractoren en complexe mechanische apparatuur, voorzag het besluit de noodzaak om door te gaan met de opbouw van kolchozen op verschillende manieren en in verschillende vormen: door te organiseren dat kleine kolchozen gemeenschappelijk gebruik maken van complexe machines en tractoren, door kleine kolchozen te verenigen om samen bedrijven, tractorvloten, grootschalige machinewerkplaatsen enzovoorts op te bouwen. Deze vormen zouden boeren kunnen aantrekken die nog niet tot de kolchozen waren toegetreden.
In de resolutie wordt bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak om de productiviteit en de verhandelbare productie van de kolchozen te verhogen door de ontwikkeling van bewuste discipline en verantwoordelijkheid op het werk, individuele materiële prikkels (stukloon, werknormen, bonussen enz.), socialistische wedijver, productievergaderingen, rationeel gebruik van arbeidskrachten enz.77
Er wordt specifiek verwezen naar een groot aantal maatregelen om te voorzien in culturele behoeften, met name in de grote kolchozen en gebieden waarin compacte collectivisatie plaatsvond.
Tot slot waarschuwt de resolutie voor onderschatting van de moeilijkheden bij de opbouw van de kolchozen. Met name waarschuwt het voor een formalistische en bureaucratische benadering van het vraagstuk en de bereikte resultaten. Het belang van deze waarschuwing zal in de nabije toekomst duidelijk worden, met een reeks ongeregeldheden die zich in het voorjaar van 1930 voordoen. De hoofdverantwoordelijkheid voor het effectieve en goede verloop van de collectivisatie lag op de schouders van de sovjets, de vakbonden en vooral van de partij, te beginnen bij de partijcellen op het platteland.
Op 5 december 1929 werd een commissie opgericht door het Politiek Bureau, onder voorzitterschap van de commissaris van Landbouw Jakovlev, om een concreet voorstel te formuleren voor de verdere ontwikkeling van de collectivisatie. Er werd de inschatting gemaakt dat er niet te snel gecollectiviseerd moest worden, om te voorkomen dat de collectivisatie een formeel karakter zou krijgen, als een 'papieren werkelijkheid'. Een andere belangrijke kwestie waar de commissie zich over boog was die van het agrarische eigendom. De meeste leden van de commissie waren er voorstander van om een deel van het eigendom in individuele handen te houden. Maar andere leden voerden aan dat als boeren niet gedwongen worden om al hun eigendom aan de kolchozen te geven, ze in de toekomst geneigd zullen zijn om de kolchozen te verlaten. Het is deze laatste mening die uiteindelijk wordt overgenomen door het Politiek Bureau.
De subcommissie belast met het vraagstuk van de koelakken stelde voor om in de gebieden van compacte collectivisatie alle productiemiddelen van de koelakken te confisqueren en over te dragen aan de kolchozen. Alleen de koelakken die tegen de socialistische macht waren, contrarevolutionaire acties uitvoerden of zich verzetten tegen de massale collectivisatie zouden worden gearresteerd, verbannen worden of overgebracht naar andere gebieden, wat van geval tot geval bekeken zou worden. De rest van de koelakken (de meerderheid) zou in de kolchozen werken voor een periode van 3-5 jaar zonder betaling en zonder aandeel, en daarna zou beoordeeld worden of ze volwaardig lid zouden worden. Er waren ook meningen (zoals van Vareikis) om alle koelakken uit de kolchozen te weren. De verschillende benaderingen binnen de subcommissie leidden tot de vorming van een nieuwe commissie (onder leiding van Molotov), die in januari 1930 het definitieve voorstel over de kwestie formuleerde.
In zijn belangrijke toespraak tot de conferentie van marxistische theoretici over het landbouwvraagstuk,78 zette Stalin openlijk de belangrijkste aspecten van het beleid van de Sovjetmacht uiteen. Hij wees erop dat de kolchoz-beweging nu een beweging was geworden van miljoenen mensen uit de grote massa's van de boeren. Maar het kleine boerengezin kon, vanwege zijn privaat bezit van productiemiddelen, niet “spontaan worden getransformeerd naar het beeld van de socialistische stad”. Er was actief beleid nodig om grote collectieve huishoudens te stichten “die in staat zijn de grote massa's van de boeren mee te krijgen”. Hij benadrukte verder het grote belang van de nationalisatie van land sinds de Oktoberrevolutie voor de overgang van het individuele naar het collectieve huishouden.
Wat betreft de houding tegenover de kapitalistische elementen van het platteland benadrukte Stalin de noodzaak om “over te gaan van het beleid om de uitbuitende tendensen van de koelakken te beperken naar het beleid om de koelakken als klasse te liquideren” (‘liquideren’ wil hier zeggen dat deze klasse wordt afgeschaft doordat met de collectivisering van de landbouw er geen laag meer is van rijke boeren die in staat is arme boeren uit te buiten, en er geen arme boeren zijn die van rijke boeren afhankelijk zijn, aangezien alle landbewerkers zich uiteindelijk aansluiten bij de coöperaties en staatsboerderijen; vanzelfsprekend heeft deze ‘liquidatie’ nooit de betekenis gehad van het fysiek ‘liquideren’ van personen; hoewel dit evident is, noemen we dat expliciet omdat sommige burgerlijke anticommunistische bronnen deze walgelijke indruk wekken over de dekoelakisatie – red.). De aanval op de koelakken had een paar jaar eerder niet kunnen plaatsvinden, omdat er op het platteland nog niet de nodige ‘steunpunten’ waren. Namelijk de kolchozen en sovchozen, grote productie-eenheden dus, die als tegenwicht konden dienen tegen de koelakboerderijen. In 1926-1927 stelden Trotski en Zinovjev een beleid van aanval tegen de koelakken voor, maar in die tijd kwam dat neer op avonturisme. Het oordeel van Stalin betekende natuurlijk niet dat de kwesties van de bevoorrading van de landbouwproductie met mechanische apparatuur al voldoende waren opgelost. Maar de proletarische macht kon niet wachten tot deze bevoorrading voltooid was.
Op basis van de voorstellen van de commissies Molotov en Jakovlev en de aanpassingen van het Politiek Bureau,79 werden op 5 en 30 januari 1930 twee belangrijke besluiten van het Centraal Comité aangenomen, waarin de maatregelen van de Sovjetmacht werden gespecificeerd.80 In het eerste Besluit, waarin werd ingeschat dat de beoogde ontwikkelingstempo's van de kolchozen al waren overschreden, werd het doel gesteld om de overgrote meerderheid van de boerderijen te collectiviseren tegen het einde van het eerste Vijfjarenplan (september 1933). Specifiek voor de zeer belangrijke tarweproducerende gebieden (Beneden- en Midden-Volga, Noord-Kaukasus) was het de bedoeling dat de collectivisatie in principe voltooid zou zijn in de herfst van 1930 (of op zijn minst in de lente van 1931) en voor de resterende tarweproducerende gebieden in de lente van 1932. De Machine- en Tractorstations81 (MTS) moesten uitsluitend de kolchozen bedienen, en de sovchozen moesten de kolchozen via contracten helpen met landbouwmachines. Gezien de relatief tragere levering van landbouwmachines waarschuwde het besluit voor het onderschatten van het belang van dieren als productie-instrumenten. Partijorganisaties werden belast met het oriënteren van de spontane beweging naar echte collectivistische productie in de kolchozen en werden gewaarschuwd “om de kolchozbeweging niet te sturen door decreten van bovenaf – dit zou het gevaar kunnen opleveren dat echte socialistische wedijver in de kolchozorganisatie wordt vervangen door louter collectiviserings-spelletjes.”82 Dit Besluit benadrukte tenslotte de overgang naar het beleid om de koelakken als klasse te liquideren, en de onaanvaardbaarheid van koelakken die toetreden tot de kolchozen.
Het tweede Besluit83 onderscheidde drie categorieën koelakken: de actieve contrarevolutionairen, de meer welvarende koelakken en het (meer talrijke) deel dat in hun ruimere omgeving kon blijven (natuurlijk als gewone boeren/landbewerkers en niet als koelakken). Er werd gespecificeerd dat koelakboerderijen van alle categorieën niet meer mochten bedragen dan 3-5 procent in de tarwe producerende gebieden en 2-3 procent in andere gebieden. De drie categorieën werden verschillend behandeld wat betreft de inbeslagname van hun productiemiddelen en andere bezittingen, de plaatsen waar ze naartoe verplaatst werden enz.
Samen met bovengenoemd Besluit over de koelakken werd een telegram naar de partijorganisaties gestuurd met de volgende strenge aanmaning: “We hebben van lokaal niveau informatie ontvangen waaruit blijkt dat in sommige gebieden de organisaties de collectivisatiecampagne hebben opgegeven en al hun inspanningen hebben gericht op dekoelakisatie. Het Centraal Comité maakt duidelijk dat een dergelijk beleid fundamenteel verkeerd is. Het beleid van de Partij bestaat niet simpelweg uit dekoelakisatie, maar uit de ontwikkeling van de kolchozenbeweging, waarvan dekoelakisatie het resultaat is. Het Centraal Comité eist dat de dekoelakisatie niet los van de ontwikkeling van de kolchozenbeweging wordt uitgevoerd, zodat de focus verschuift naar het opbouwen van nieuwe kolchozen...”84
Het verloop van de uitvoering van de bovenstaande besluiten in de direct daarop volgende maanden toonde aan dat een reeks regionale partijorganen de waarschuwingen negeerden, de doelstellingen van collectivisatie overschreden en de partijlijn over het vraagstuk van de omgang met de middenboeren verdraaiden. Een dergelijke houding leidde “in een reeks van districten [tot] gevaarlijke kentekenen van ernstige ontevredenheid onder de boeren”85 en vereiste een beslissende interventie van de bolsjewistische partijleiding om deze te bedwingen.
Er volgde een groot aantal artikelen in de sovjetpers en instructies van het Centraal Comité, met waarschuwingen dat collectivisatie de hoofdtaak was en dat de middenboeren niet mochten worden getroffen door de dekoelakisatie. Stalin zelf benadrukte in een artikel dat de onteigening van koelakken niet mocht worden toegestaan “als iets onafhankelijks, uitgevoerd vóór en zonder collectivisatie.”86 Onmiddellijk daarna stelde het commissariaat van Justitie een wet op die dekoelakisatie verbood in gebieden waar geen voortgang van compacte collectivisatie gepland was.
Ondanks de systematische inspanningen van het Centraal Comité om een halt toe te roepen aan de lokale overschrijdingen en verstoringen van de lijn en aan de keuze om boeren via administratieve maatregelen in de kolchozen onder te brengen, bleven er in verschillende gebieden problemen bestaan.87 Een typisch voorbeeld is wat gemeld werd op de Partijconferentie van de Westelijke Regio in juni 1930, namelijk dat de dekoelakisatie in 70-80 procent van de gevallen op een verkeerde wijze plaatsvond. Een illustratieve indicatie hiervoor is de razendsnelle stijging van het algemene collectiviseringspercentage: van 18,1 in januari, steeg het naar 31,7 in februari, en naar 57,2 van alle boerderijen in maart.
Correctie van verstoringen en ontwikkeling van collectivisatie
Deze situatie veranderde pas wezenlijk na Stalins artikel Duizelig van succes begin maart en het respectievelijke besluit van het Centraal Comité. Stalin, die inschatte dat: “de radicale wending van het platteland richting het socialisme als gerealiseerd kan worden beschouwd”, concentreert zich op de negatieve aspecten die kunnen leiden tot: “het in diskrediet brengen van het idee van de kolchozenbeweging.” Hij noemt een aantal regio's met minder gunstige omstandigheden voor de onmiddellijke organisatie van kolchozen, waar: “niet zelden wordt geprobeerd het voorbereidende werk van het organiseren van kolchozen te vervangen door bureaucratische decreten, door resoluties over de groei en organisatie van kolchozen louter op papier.” Maar hij noemt ook het geval van nog meer achtergebleven, perifere regio's (zoals Turkestan), waar geen rekening werd gehouden met lokale bijzonderheden. Het artikel hekelt avonturistische pogingen om alle elementen van het bezit van de boeren die in de kolchozen terechtkwamen te ‘vermaatschappelijken’ en wijst erop dat in de artel (de belangrijkste vorm van de kolchozen in die tijd): “De huishoudelijke percelen (kleine moestuinen, kleine boomgaarden), woningen, een deel van het melkvee, kleinvee, pluimvee, enz. niet vermaatschappelijkt zijn.”88
Soortgelijke aanwijzingen worden een paar dagen later gegeven in de Resolutie van het Centraal Comité ‘Over de strijd tegen de verdraaiingen van de partijlijn in de kolchozenbeweging’. De Resolutie bestempelt gevallen waarin middenboeren, soms zelfs arme boeren, als koelakken werden onteigend als misdadig, waarbij het dekoelakisatiepercentage in sommige gebieden opliep tot wel 15 procent! Het besluit gaf een reeks strikte instructies aan partijorganisaties om onmiddellijk een einde te maken aan schendingen en verdraaiingen van de partijlijn.89
In een later artikel onderscheidt Stalin het geweld tegen de middenboer als de ‘wortel van de fouten’ in het landbouwvraagstuk, oftewel het afglijden van de aanval tegen de koelak naar een strijd tegen de middenboer, in het streven naar hoge collectiviseringspercentages. Hij benadrukt bovendien dat: “de fouten van ‘links’ (dat wil zeggen de linkse afwijking in de partij – red.) op het gebied van de kolchozenbeweging, zulke fouten zijn, dat ze gunstige omstandigheden creëren voor de versterking en consolidatie van de rechtse afwijking in de partij.”90
De daling van het collectiviseringspercentage in de eerste periode na de lente van 1930 bewijst geenszins dat de groei van de kolchozenbeweging tot die tijd alleen te danken was aan administratieve maatregelen. Veel boeren die in het eerste kwartaal van 1930 tot de kolchozen toetraden, bleven in de kolchoz. Anderen vertrokken tijdelijk, vooral uit kolchozen die slecht op papier bestonden of gebrekkig georganiseerd waren, maar keerden snel terug. Tegen de zomer van 1930 bedroeg het percentage landbouwbedrijven die in de belangrijkste tarweproducerende gebieden waren toegetreden tot de kolchoz 47 procent, in de andere tarweproducerende gebieden 24,5 procent en in de overige gebieden 13,4 procent.91
De maatregelen die de Sovjet-autoriteiten namen om de collectivisering correct uit te voeren, echte kolchozen te consolideren en te stabiliseren (in plaats van kolchozen die enkel op papieren bestaan), en de relaties met de middenboer te herstellen door praktijken van willekeur tegen te gaan, leverden al snel resultaten op. De maatregelen maakten zo een nieuwe fase van snelle collectivisatie mogelijk in 1931-1932.
De zitting van december 1930 van het Centraal Comité oordeelde dat de taken op het gebied van collectivisatie die waren vastgesteld in het eerste Vijfjarenplan al ruimschoots waren gehaald. Zo’n 25 procent van het totale aantal boerderijen was namelijk al verenigd in kolchozen en het bebouwde land van de kolchozen was in 1930 ongeveer twee keer zo groot als was gepland. Op basis hiervan besloot de zitting dat in 1931 80 procent van de huishoudens in de basis tarweproducerende gebieden gecollectiviseerd moesten worden, 50 procent in de overige tarweproducerende gebieden en 20 tot 25 procent in andere gebieden.
Tegen de zomer van 1931 waren meer dan 13 miljoen huishoudens (52,7 procent van het totaal) verenigd in kolchozen. Hierdoor kon het Centraal Comité, in zijn besluit van augustus 1931 verklaren dat de collectivisatie in de belangrijkste graanproducerende gebieden in principe voltooid was. Voor de resterende graanproducerende regio's werd een vergelijkbaar doel gesteld voor eind 1932, en eind 1933 voor de hele USSR.
Het verloop van de collectivisatie in de periode 1929-1937 was als volgt:92

We zien dat halverwege 1932 het percentage huishoudens dat was toegetreden tot collectieve boerderijen al meer dan 60 procent bedroeg. Na 1932 daalde het collectiviseringstempo om een aantal redenen. Ten eerste had het grootste deel van de werkende boeren zich al aangesloten bij de kolchozen en was er dus geen noodzaak meer voor snelle collectivisatie.
Bovendien konden kolchozen in een aantal gebieden om objectieve en subjectieve redenen niet meteen hun voordelen aantonen ten opzichte van individuele landbewerking. Vooral in de afgelegen nationale regio's van de USSR verliep de collectivisering trager – in 1933 was het collectiviseringspercentage 42 procent in Wit-Rusland, 37 procent in Armenië en 36 procent in Georgië. De Sovjetmacht hield rekening met de bijzondere kenmerken van deze republieken en met de ervaring die was opgedaan met collectivisatie in andere regio’s.
De resultaten van de campagne om de koelakken als klasse te liquideren waren eveneens indrukwekkend. Tegen juli 1930 waren meer dan 320.000 boerderijen gedekoelakiseerd en was hun eigendom overgegaan in de onverdeelde voorraad van kolchozen. Er wordt geschat dat tegen de zomer van 1930 de boeren van de kolchozen meer dan 400 miljoen roebel aan productiemiddelen hadden verkregen uit het bezit van de koelakken, een bedrag dat overeenkomt met 23 procent van het bezit van de kolchozen.
De koelakelementen reageerden natuurlijk uit alle macht tegen de implementatie van de collectivisatie. Gebruikmakend van de onrust binnen de boerenbevolking, veroorzaakt door een reeks moeilijkheden in de eerste fase van de collectivisatie, probeerden ze grote delen van de arme en middenboeren tegen de Sovjetmacht op te zetten. Ze richtten verschillende contrarevolutionaire organisaties op die, volgens een groot aantal analyses en rapporten van de GPOe,93 overgingen tot specifieke gewelddadige acties en aanvallen. In Oekraïne waren er eind 1928 en begin 1929 290 terreurdaden, terwijl er in de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (RSFSR) in 1929 30.000 brandstichtingen werden geregistreerd.
De koelakken ontwikkelden ook een heftige strijd op economisch vlak, waarbij ze vooral probeerden de productieve basis van de kolchoz te vernietigen. Een typisch voorbeeld was het op grote schaal afslachten van werkdieren. Tegen de lente van 1930 was het aantal paarden in de hele Sovjet-Unie gedaald met 3,4 miljoen en het aantal runderen met 4,6 miljoen.94
Na 1931, toen het grootste deel van de gevaarlijkste koelakelementen in de gebieden van de compacte collectivisatie uit hun woonplaatsen waren verwijderd, besloot het Centraal Comité om de uitzettingen van koelakken voor 1932 stop te zetten, met uitzondering van enkele contrarevolutionaire elementen. In de driejarige periode 1930-1932 werden 241 duizend koelakfamilies verdreven uit de gebieden van compacte collectivisatie. Dit aantal vertegenwoordigde minder dan 1 procent van de plattelandshuishoudens en slechts 25 procent van de koelakhuishoudens.
Binnen het kader van dit artikel kunnen we de effecten van de collectivisatie op de prestaties van de Sovjet-landbouwproductie niet uitgebreid onderzoeken. We geven slechts enkele kenmerkende gegevens. Dankzij de verhoogde inzameling van graan, steeg de graanbevoorrading van steden en categorieën van gespecialiseerde arbeid van 8 miljoen ton in 1928/1929 naar 12,1 miljoen ton in 1930/1931. Dat was een aanzienlijke stap in het oplossen van het probleem van de bevoorrading van de arbeidersklasse.95 Als we de langetermijnontwikkeling van de totale graanproductie onder de loep nemen, zien we dat deze van 71,7 miljoen ton in 1929 en 83 miljoen ton in 1930, daalt tot 65-70 miljoen ton op het hoogtepunt van de collectivisatie (1932 lijkt een jaar te zijn geweest waarin een hevig graantekort heerste96). Het stijgt vervolgens naar het niveau van 90 miljoen ton tussen 1933 en 1935 en komt boven de 100 miljoen ton uit na 1937 (met een hoogtepunt van 120,9 miljoen ton in 1937 en een dieptepunt van 95 miljoen ton in 1938).
De collectivisatie verhoogde niet alleen de totale graanproductie, maar verdrievoudigde ook bijna het verhandelbare deel tussen 1926/1927 en 1938/193997:

Tegelijkertijd werd tot 1937/1938 het overgrote deel van het graan door de staat ingezameld via de kolchozen en sovchozen:

De burgerlijke en opportunistische propaganda beweert dat het beleid van de Sovjetmacht in deze periode een vorm van ‘oorspronkelijk accumulatie’ was ten gunste van de industrie, en dat het leidde tot de wrede uitbuiting van de boerenstand. Deze propaganda vindt zijn oorsprong in soortgelijke beoordelingen van de rechtse oppositie in de bolsjewistische partij in 1928/1929.98
Sommige kaderleden stelden indertijd voor de graanprijzen te verhogen om zo de ‘kloof’ met de prijzen van industriële waren te dichten en de ‘extra belasting’ voor boeren op te heffen (deze ‘kloof’ verwijst naar de situatie dat de prijzen van landbouwproducten relatief lager waren dan die van de industrie, waardoor de boeren, die hun landbouwproducten ruilden voor productiemiddelen en consumptiegoederen uit de industrie, als het ware extra belast werden – red.). In reactie op die voorstellen benadrukte Stalin in juli 1928, vóór het begin van de collectivisatie, dat de kwestie op lange termijn moet worden bekeken: “Ons beleid moet zijn het geleidelijk dichten van deze kloof, het van jaar tot jaar dichten van het gat, door de prijzen van industriële goederen te verlagen en landbouwtechniek te verbeteren, wat alleen kan resulteren in verlaging van de kosten van graanproductie. Zo kunnen we later, na een aantal jaar, deze extra belasting voor de boeren volledig afschaffen.”99
Deze extra ‘belasting’ vormde geen ‘uitbuiting’ van de boerenstand. De snelle ontwikkeling van de industrie was ook een noodzakelijke voorwaarde voor de stabiele langetermijnontwikkeling van de landbouwproductie (denk aan levering van tractoren, landbouwmachines, meststoffen enz.). Met andere woorden, de snelle ontwikkeling van de industrie was nodig “voor de wederopbouw van de landbouw op basis van collectivisme”.100
De overgang naar het collectief verbouwen van land, door de uitbreiding van het landbouwareaal, het gebruik van technische middelen en de verhoging van de productiviteit, zou het makkelijker maken om de afstand tussen stad en dorp verder te verkleinen. “Als de kolchozenbeweging in het huidige tempo blijft groeien, zal de kloof in de nabije toekomst worden afgeschaft.”101
De cijfers van de uitgaven van de staatsbegroting van de USSR voor de periode 1929/1939 (zie de tabel hieronder) onthullen ook een werkelijkheid die compleet anders is dan de burgerlijke laster over een zogenaamde feodale vorm van uitbuiting van boeren door de Sovjetmacht. In absolute cijfers zijn de uitgaven voor de landbouwsector in 1939 achttien keer hoger dan in 1929. Veel belangrijker is echter het feit dat in de jaren van het hoogtepunt van de collectivisatie (1930/1932) ook het percentage van de totale begrotingsmiddelen dat naar de landbouwsector gaat, stijgt van 8,1 procent in 1929 naar 11,6 procent in 1931 (10,3 procent in 1932). Natuurlijk is de stijging van de uitgaven voor de industrie veel groter (van 14,2 procent in 1929 naar 32,4 procent in 1931). De snelle industrialisatie was immers de enige weg voor de algemene verbetering van de Sovjet-economie, inclusief de landbouwsector.

Van belang is ook hoe Stalin zich later opstelde tegenover deze laster in een brief aan het Politiek Bureau op 14 juli 1934, waarin hij reageerde op een artikel van Bucharin met gelijksoortige standpunten: “Er zou niet de minste implicatie mogen zijn dat onze zware industrie zich zogenaamd zou hebben ontwikkeld door een gedeeltelijke vernietiging van de lichte industrie en de landbouw. En dat zou niet mogen, omdat het niet overeenkomt met de werkelijkheid en omdat hiermee het beleid van de partij in diskrediet wordt gebracht en wordt belasterd.”102
De ‘Oeral-Siberische methode’
Een centraal element in de burgerlijke en opportunistische kritiek op de collectivisatie is de bewering dat het een proces zou zijn van gewelddadige, gedwongen onderwerping van de boerenstand als geheel aan de zogenaamd utopische plannen van de Sovjetmacht. Deze kritiek is een voorwendsel, want in feite wordt de mogelijkheid om de uitbuitingsverhoudingen af te schaffen en de waren- en geldverhoudingen in de economie te overwinnen volledig verworpen. Gehuld achter een zogenaamd neutrale, technocratische mantel, richt de burgerlijke en opportunistische kritiek zich op de vormen die de klassenstrijd aanneemt, om te voorkomen dat de arbeiders- en volkslagen zich realiseren dat de opbouw van een maatschappij zonder uitbuiting, van socialisme-communisme, een complex proces is van confrontaties met de klassentegenstander, van manoeuvres, maar ook van beslissende tegenaanvallen.
Het collectivisatieproces in de Sovjet-Unie bevatte ook het element van dynamische oplegging door de arbeidersmacht. De oplegging en dwang waren echter gericht op de relatief kleine laag van koelakken, de rijke landbouwers die, door het inhuren van arbeidskrachten, het verpachten van land en het verhuren van andere productiemiddelen, de overgrote meerderheid van de boerenbevolking meedogenloos uitbuitten. Zoals Stalin benadrukte in de zitting van het Centraal Comité in juli 1928, betekent dit dat de arbeidersmacht er geen belang bij heeft dat de klassenstrijd de vorm aanneemt van een burgeroorlog: “helemaal niet dat op deze manier de klassenstrijd is afgeschaft of dat deze niet zal worden verscherpt (...) het betekent niet dat de klassenstrijd niet de beslissende kracht is van onze voorwaartse beweging.”103
Maar de collectivisatie had ook een andere kant: die van steun aan de arme boeren, van pogingen om de grote massa van de middenboeren te overtuigen en hen, door positieve voorbeelden en materiële-technische steun, mee te trekken op het pad van collectieve landbewerking. Stalin zei altijd over de boer: “Denk niet dat hij dom is, zoals sommige wijsneuzen hem soms aan ons voorstellen (...) je moet de richtlijnen van de partij en de Sovjetmacht uitleggen, leg ze geduldig en zorgvuldig uit, zodat de mensen zullen begrijpen wat de partij wil en waar de partij het land naartoe leidt.”104
De Sovjetmacht zou niet in staat zijn geweest om het doel van de collectivisatie op zo’n hoog tempo te realiseren, om de uitbreiding van de landbouwproductie te gebruiken ter ondersteuning van de industrialisatie, om een paar jaar later op de boeren te vertrouwen om het socialistische vaderland te verdedigen, als ze met geweld had opgetreden tegen de meerderheid van de boeren.
In de ontwikkeling van de collectivisatie die we hierboven hebben gevolgd, werden tijdens de eerste fase van de graancrisis (1927/1928) een reeks buitengewone dwangmaatregelen toegepast om graan te verzamelen. Deze dwangmaatregelen waren gericht op zeer specifieke figuren (bijvoorbeeld de toepassing van artikel 107 van het Wetboek van Strafrecht tegen speculanten, met straffen tot 3 jaar gevangenisstraf en inbeslagname van eigendom voor: “het kwaadwillig opdrijven van prijzen door goederen op te kopen, te verbergen of te weigeren te verkopen op de markt”). Deze uitzonderlijke maatregelen werden begin 1928 genomen en werden in juli 1928 door het Centraal Comité opgegeven. Vervolgens werden er verschillende vooruitstrevende maatregelen ingevoerd, bedoeld om de ‘sociale invloed’ van de landarbeiders, kleine boeren en middenboeren te maximaliseren, in de algemene context van het beleid om ‘de koelakken aan te vallen’. In deze periode waren er constante interventies van de bolsjewistische leiding in de verschillende partijorganen en instructies aan de lokale autoriteiten, om te vermijden dat middenboeren willekeurig werden behandeld of gelijkgesteld aan koelakken door de lokale staatsmechanismen, onder het voorwendsel van het uitvoeren van de plannen voor de inzameling van graan.
Het is duidelijk dat de Sovjet-leiding op zoek was naar manieren en methoden om een massabeweging ten gunste van collectieve vormen van landbouw te ontwikkelen binnen de gelederen van de boerenbevolking. De eerste sporen hiervan kunnen waarschijnlijk worden gevonden in Stalins richtlijn aan de partijorganisaties in februari 1928.105 Typerend is de nadruk op sociaal initiatief en de rol die de arme boeren en maatschappelijke organisaties op het platteland moesten spelen.
Een telling van koelakboerderijen die in juli 1928 begon, lijkt de basis te zijn geweest voor de uitsluiting van ongeveer 166.000 (4,3 procent) boeren van de kiezerslijsten. Deze werden vervolgens het doelwit van methodes van ‘sociale beïnvloeding’, pressiemethodes die echter nog niet waren omgezet in een systematische aanpak. Zo werd bijvoorbeeld belastingheffing vanaf 1928 gebruikt als pressiemethode op de koelakken. Enkele gegevens uit Siberië laten zien dat het grootste deel van de belastingverhogingen de koelakken betrof (de koelakken droegen 28 procent van hun inkomen af aan belastingen), terwijl de belastingen op kleine en middenboeren drastisch werden verlaagd.
Geconfronteerd met de moeilijkheden in de uitvoering van het verhoogde graanplan voor Siberië (zie hierboven), stelde de 4e Regionale Partijconferentie in februari 1929 aan het Centraal Comité voor om een nieuwe inzamelingsmethode toe te passen. Namelijk verplichte ‘vervreemding’ (inbeslagname) in de vorm van een lening in plaats van het overtollig graan van boeren die de inzameling saboteerden. In wezen dus een gedwongen graanlening (rijke boeren die geen of onvoldoende graan afstonden, zouden zo dus het achtergehouden graan alsnog moeten afstaan om de lening af te betalen – red.). De methode vereiste dat een percentage van ongeveer 6 tot 8 procent van de boerderijen in het gebied zou worden vastgesteld, die de lening zouden aangaan en de overeenkomstige hoeveelheid graan zouden leveren.106 Volgens het plan zou het graan na één jaar in geld worden betaald of na 2 of 3 jaar in natura. Boeren die alsnog weigerden zich te conformeren zouden gestraft worden met boetes, inbeslagname of zelfs verbanning. Als stimulans om arme boeren te betrekken bij het proces zou 10 procent van het op deze manier ingezamelde graan aan de dorpen worden gegeven voor voedsel en om te zaaien.107
In wezen was dit voorstel een terugkeer naar de dwangmaatregelen van begin 1928, hoewel de leiding in Siberië haar voorstel expliciet wilde onderscheidden van voorstellen van de ‘linkse’ oppositie eind 1927 voor een dwanglening van 10 procent voor de boerenstand.
Op de zitting van het Politiek Bureau van 4 maart wordt het voorstel van de Siberische Conferentie verworpen. Op 11 maart legde Stalin in een telegram aan de partijleiding van de regio de noodzaak uit om vast te houden aan legale methoden en deelde mee dat een delegatie onder leiding van Kaganovitsj zou worden gestuurd om te helpen. Het is duidelijk dat op dit moment de leiding van de USSR het probleem bestudeerde en naar oplossingen zocht. Op 20 maart keurde het Politiek Bureau een nieuwe methode van graaninzameling goed, die onmiddellijk van kracht werd in Siberië, de Oeral en Kazachstan.108
Volgens de nieuwe methode (de ‘Oeral-Siberische methode’109) zou de verdeling van de staatsplannen voor graaninzameling over de huishoudens in elk dorp niet worden uitgevoerd door staatsagentschappen, maar ‘op initiatief van sociale organisaties, groepen en partijcellen van arme boeren’. Een centrale rol was weggelegd voor de algemene vergadering van de boerengemeenschap. Die zou zonder aanwezigheid van de koelakken worden bijeengeroepen en stemmen over de goedkeuring van het algemene graanleveringsplan van het platteland aan de staat, en de verdeling ervan onder de plattelandshuishoudens in een verhouding van 65 procent voor de koelakken en de welgestelde huishoudens en 35 procent voor de middenstand.
Er werden strikte termijnen vastgesteld voor de levering. Sociale druk vanuit de gemeenschap en sancties, zoals een algemene boycot en zware straffen, werden opgelegd aan degenen die weigerden zich te conformeren. Speciale graancomités in de dorpen werden belast met het afdwingen van de naleving van de plannen en opereerden onder het gezag van de algemene vergadering. Boeren die weigerden te betalen kregen een boete van vijf keer het aandeel dat ze hadden moeten bijdragen. De straf voor het niet betalen van de boetes was inbeslagname en veiling van eigendommen door de staat en, in het geval van aanhoudende niet-naleving, gevangenisstraf of verbanning. Tijdens dit proces werden de partijorganisaties opgeroepen om ‘proletarische sociale invloed op de boerenmassa's’ te mobiliseren.
De Oeral-Siberische methode combineert bolsjewistische klassenpolitiek (handhaven en versterken van het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de arme boeren) met organisatievormen die hun oorsprong vinden in de traditionele boerengemeenschap (de ‘сход’ oftewel vergadering van de gemeenschap, het principe van zelfbelasting en de gerichte verdeling van de belasting onder de leden van de gemeenschap). In deze methode wordt de dwang niet simpelweg van bovenaf opgelegd, maar verstevigd en vindt sociale steun binnen de dorpen en de plattelandsgemeenschappen.
Enkele dagen na de goedkeuring van de nieuwe methode door het Politiek Bureau arriveerde Kaganovitsj in Siberië om toe te zien op de implementatie ervan. Hij stelde een aantal veranderingen voor in de wijze van implementatie zoals de lokale leiding die had bepaald. In het bijzonder: a) door dorpsvergaderingen gekozen comités zouden op regelmatige basis moeten werken (d.w.z. niet alleen tijdens de graaninzamelingsperiode); b) er zouden voorbeelddorpen moeten worden gevormd waar koelakken de last van de graanquota op zich zouden nemen; c) bij niet-naleving van de plannen zou er een verschuiving plaatsvinden van boetes (buitengerechtelijk opgelegd door comités en sovjets op het platteland) naar gerechtelijke veroordelingen op grond van een artikel van het Wetboek van Strafrecht (“wegens weigering om plichten van nationaal belang te vervullen”). Een dergelijke behandeling werd aanvaardbaarder geacht voor de boeren en zou een betere controle door de staat mogelijk maken (om lokale willekeur te vermijden).
Uit gegevens van 13 regio's (voornamelijk in West-Siberië) blijkt dat in mei 1929 de eigendommen van ongeveer 8.000 boerderijen waren geconfisqueerd en dat hiervan 4.200 waren geveild. De overgrote meerderheid hiervan waren koelakboerderijen. Het succes van de methode kwam tot uiting in de graaninzameling zelf. Tussen 1 en 20 april 1929 werden 4,5 miljoen poed graan ingezameld, ondanks de moeizame staat van de infrastructuur in die tijd. In totaal werd er dat jaar 110 miljoen poed ingezameld in Siberië, 30 procent meer dan in het jaar daarvoor (18 procent van de totale graaninzameling in de USSR).110
De ‘Oeral-Siberische methode’ werd verder gesystematiseerd door een Besluit van het Centraal Comité van de partij op 29 juli 1929.111 Het hielp om de graaninzameling van de staat op te voeren van 10,8 miljoen ton in 1928/1929 tot 16,1 miljoen ton in 1929/1930. Het kan worden gezien als een krachtig organisatorisch instrument dat, met de steun die het veiligstelde van de massa's arme en middenboeren, hielp om het tempo van collectivisatie en dekoelakisatie te versnellen.
Enkele conclusies
De collectivisering van de landbouwproductie in de Sovjet-Unie sinds het einde van de jaren 1920 vormt een keerpunt in de loop van de socialistische opbouw; “een diepgaande, revolutionaire omwenteling, een sprong van de oude kwalitatieve toestand van de maatschappij naar een nieuwe kwalitatieve toestand.”112 De Sovjetmacht werd geconfronteerd met uiterst complexe objectieve moeilijkheden: de versnippering van de landbouwproductie in kleine percelen, de enorme vertraging in het gebruik van geavanceerde technologie, de nog zeer zwakke ontwikkeling van de industrie, en het voortbestaan van de economische macht van de koelakken op basis van de NEP en hun vermogen om ook delen van de middenboeren te beïnvloeden.
Het beleid van de partij van de bolsjewieken in deze periode weerspiegelt de bewuste poging van de arbeidersmacht om de fundamentele tegenstelling tussen productiekrachten en productieverhoudingen goed op te lossen. In deze specifieke periode werd de verdere ontwikkeling van de productiekrachten (de arbeidsproductiviteit op het platteland, de hoeveelheid verhandelbaar graan en dus het potentieel voor industriële ontwikkeling) afgeremd door de bestaande productieverhoudingen van kleine warenproductie.
Het handhaven en versterken van het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de grote massa van de boerenbevolking vormde een fundamentele zorg van dit beleid. Dit maatschappelijk bondgenootschap in de omstandigheden van socialistische opbouw is niet alleen gebaseerd op een ideologische overeenkomst over de noodzaak van strijd tegen gemeenschappelijke klassentegenstanders. Het wordt op de eerste plaats gefundeerd op de materiële belangen van de respectievelijke klassen, zoals die worden gevormd, ontwikkeld en begrepen in de situatie die is ontstaan door de omverwerping van de burgerlijke macht. Het beleid van de proletarische staat moet dus, op elk moment van de socialistische opbouw, de bijzondere materiële belangen van de kleine en middenboeren wegen, zoals ze worden begrepen door deze maatschappelijke bondgenoot zelf, en niet zoals ze worden begrepen door de maatschappelijk leidende klasse. In de omstandigheden van de Sovjet-Unie aan het eind van de jaren twintig betekende dit dat er rekening moest worden gehouden met de aloude gehechtheid van de boerenstand aan noties van privaat bezit van land en de warenruil van tenminste een deel van de productie met de stad. Natuurlijk ‘kon zo'n bondgenootschap niet gerealiseerd worden zonder een strijd tegen de kapitalistische elementen van de boerenstand, zonder een strijd tegen de koelakken.’113
Aan de andere kant van het maatschappelijk bondgenootschap, eisten de bijzondere belangen van de arbeidersklasse in deze specifieke periode zowel een snelle industrialisatie als een snelle bevordering van de collectieve bewerking van het land. Immers kon alleen de collectieve bewerking van het land zorgen voor toereikende aanvoer van voedsel en grondstoffen voor de steden, door het verhogen van de arbeidsproductiviteit in de collectieve huishoudens. De Sovjetmacht werd beoordeeld op haar vermogen om de 'gulden middenweg' te vinden. Namelijk de vorm van organisatie van de landbouwproductie die, terwijl de nieuwe productieverhoudingen werden verdiept, verenigbaar zou zijn met zowel het nog lage ontwikkelingsniveau van de productiekrachten op het platteland als met het tot op zekere hoogte in stand houden van de waren- en geldverhoudingen. Het is duidelijk dat deze vorm onder de gegeven omstandigheden noodzakelijkerwijs gekenmerkt werd door sterke tegenstellingen, die in de daaropvolgende jaren op verschillende manieren tot uiting kwamen. Vandaag de dag hebben we een rijkere historische ervaring om te bestuderen en te beoordelen hoe de proletarische macht dergelijke tegenstellingen tijdig en besluitvaardiger het hoofd kan bieden.
Deze politiek weerspiegelt echter ook de bijzondere eisen van de revolutionaire tactiek, die een snelle aanpassing van de methoden en ritmes van de collectivisatie noodzakelijk maakten, op basis van het optreden van klassenvijandige elementen (koelakken en andere elementen die op grond van de NEP waren gegroeid in de sfeer van de handel). De crisis in de graanconcentratie in 1928 en de ondermijning van de concentratie door de koelakken fungeert als een noodklok voor de versnelling van het collectivisatietempo. Zoals gezegd in juni 1929: “Zonder de graanproblemen zou de kwestie van sterke kolchozen en MTS’en op dit moment niet met zo'n intensiteit, reikwijdte en focus aan de orde zijn gesteld. Natuurlijk zouden we op een gegeven moment onvermijdelijk met deze taak geconfronteerd worden, maar het is een kwestie van het kiezen van het juiste moment.”114
De politiek van de Sovjetmacht is daarom geen bedachte constructie die wordt toegepast zonder te kijken naar de tijd en plaats. Zij werd gevormd op basis van de zich ontwikkelende historische omstandigheden en de nieuwe problemen en taken die de socialistische opbouw stelt. Ze is gebaseerd op de strategische opvatting dat de socialistische opbouw een proces moet zijn van stabiele verdieping van de communistische productieverhoudingen en beperking van de waren- en geldverhoudingen en de gevaren die ze bevatten voor een contrarevolutionaire terugslag – een opvatting die indertijd stevig verankerd was. Op deze grond vindt er een hevige en veelzijdige strijd plaats binnen de gelederen van de partij, tussen de revolutionaire vleugel en verschillende opportunistische opvattingen. Enerzijds strijd tegen trotskistische opvattingen. Vanuit die opvattingen werden mogelijkheden van revolutionaire samenwerking van de arbeidersklasse met de grote massa's van de boerenbevolking onderschat en de achterstand van de productiekrachten in de Sovjet-Unie overschat. Zo werd de mogelijkheid om het socialisme in het land op te bouwen ontkent, of werd (zoals door Preobrazhensky) een industrialisatie voorgesteld ten koste van de boerenbevolking, zonder een parallelle ontwikkeling van de collectieve landbewerking. Anderzijds strijd tegen opvattingen van de rechtse afwijking. Die opvattingen stelden waren- en geldverhoudingen en privaat eigendom over de productiemiddelen voor als centrale elementen in de ontwikkeling van de landbouwproductie over een zeer lange periode.
Uiteindelijk weerspiegelden al deze opportunistische opvattingen, ondanks hun schijnbaar tegengestelde ideologische mantel, de kleinburgerlijke druk binnen de partijgelederen. Dit verklaart waarom de personen die deze schijnbaar tegengestelde opvattingen aanhingen in de eerste jaren van de jaren dertig, samenkwamen in het bevorderen van een politiek van beperking van de industrialisatie en collectivisatie en van het toegeven aan marktmechanismen.
Op basis van collectieve grondbewerking en het maatschappelijk eigendom van de basale productiemiddelen op het platteland (grond, grote mechanische middelen onder beheer van de MTS), verdiepte de collectivisatie de nieuwe productieverhoudingen op het platteland.115 Het loste in die tijd belangrijke bevoorradingsproblemen op voor de arbeidersklasse in de steden, wat een beslissende factor was voor de consolidatie van de arbeidersmacht. Door de productiviteit op het platteland te ontwikkelen, kwamen er handen vrij die de gelederen van de arbeidersklasse uitbreidden en de industrialisatie versnelden. Met de liquidatie van de koelakken als klasse werden de plannen gedwarsboomd van de klassenvijandige elementen die aanstuurden op een geleidelijke afglijding van de Sovjetmacht langs de weg naar het herstel van het kapitalisme. De afschaffing van het koelakelement bleek een paar jaar later, in de oorlogsjaren, van doorslaggevend belang. Het ontnam namelijk (in aanzienlijke mate) de maatschappelijke basis van de vijfde colonne die met de veroveraar samenwerkte, en droeg zo bij aan de veiligheid van de achterhoede van het Rode Leger.
Zoals elke radicale maatregel in een revolutionair proces, kon de collectivisatie niet anders dan alle economische en ideologische constanten van de vorige situatie aan het wankelen brengen. Voor de middenstand, die aan de vooravond van de collectivisatie de grote massa van de boeren vormde, betekende de aansluiting bij de kolchozen en de collectieve landbewerking een breuk met de vastgeroeste opvattingen waarin klein bezit centraal stond (opvattingen die sinds de Oktoberrevolutie waren versterkt door het verdelen van het landgebruik). De diepte van deze breuk, die in de praktijk niet met geweld kon plaatsvinden, maar in de eerste plaats door overreding, verklaart ook de pieken en dalen in de loop van de collectivisatie en de noodzaak om de fouten in 1930 te corrigeren (Duizelig van succes).
Zoals Stalin uitlegde op de zitting van het Centraal Comité in november 1929: "Het zou een vergissing zijn om te concluderen dat we met kolchozen ook socialisme in kolchozen hebben. Dat is niet waar. De herbewerking van de boerenstand begint nu pas op basis van de kolchozen."116
Hoewel de collectivisatie de productieverhoudingen op het platteland verdiepte en hielp bij de ontwikkeling van de productiekrachten, betekende het behoud van waren- en geldverhoudingen en kleine individuele stukken land door de boeren die bij de kolchozen waren aangesloten, dat er meerdere vormen van eigendom in de USSR bleven bestaan. Kolchozen vormden een vorm van groepseigendom, met elementen van individueel eigendom die behouden bleven. Maar ze waren niet een vorm van direct maatschappelijk eigendom.
De wetmatige tegenstrijdigheden die hieruit voortvloeiden zouden de Sovjet-leiding enkele jaren later, in de laatste jaren van de jaren veertig, bezig houden. In een samenvatting van een uitgebreide discussie die toen plaatsvond binnen de gelederen van de partij en de staatsorganen, benadrukte Stalin het volgende: “De taak van de leidinggevende organen bestaat erin tijdig de groeiende tegenstellingen vast te stellen en tijdig maatregelen te nemen om ze op te lossen door de productieverhoudingen aan te passen aan de groei van de productiekrachten. Dit geldt in de eerste plaats voor economische factoren zoals groepseigendom of collectief agrarisch eigendom en warencirculatie (...) Onze taak is om deze tegenstellingen op te heffen door geleidelijk het eigendom van de collectieve boerderijen om te zetten in maatschappelijk eigendom en door – ook geleidelijk – de uitwisseling van producten in te voeren in plaats van de warencirculatie.”117
Deze duidelijke herinneringen aan het noodzakelijke beleid van verdieping van de communistische productieverhoudingen werden geschonden na de opportunistische wending van het 20e Congres van de CPSU.118 Een absoluut kenmerkend element van deze wending was de ontbinding van de MTS in 1958 en de verkoop van hun productiemiddelen (tractoren, dorsmachines, etc.) aan de kolchozen. De MTS werd terecht gezien als een anker van de socialistische opbouw op het platteland en Stalin verwerpt in het bovenstaande werk grondig de ideeën van een aantal economische functionarissen van de Sovjet-Unie over de overdracht van de basale productiemiddelen aan het eigendom van de kolchozen.
De ervaring van de collectivisatiepolitiek met betrekking tot alle bovengenoemde vraagstukken is een waardevolle erfenis voor de revolutionaire beweging, en niet alleen vanuit het oogpunt van de noodzakelijke verdediging van ons historisch erfgoed tegen de laster van de klassentegenstander. Natuurlijk verschillen de objectieve omstandigheden in Griekenland (en zeker ook in Nederland – red.) vandaag de dag aanzienlijk van die in het prerevolutionaire Rusland of de Sovjet-Unie van de jaren twintig. De aanzienlijke ontwikkeling van de productiekrachten onder het kapitalisme, ondanks de onvermijdelijke verschijnselen van parasitisme die het uitbuitende systeem kenmerken, zorgt voor een industriële productiebasis die veel adequater kan voorzien in de behoeften van de gemechaniseerde en collectief georganiseerde grootschalige landbouwproductie. De boerenbevolking vormt een overweldigend kleiner percentage van de bevolking. Bovendien, zoals benadrukt wordt in het programma van de KKE: “De Griekse realiteit vereist geen herverdeling van land. De landbewerkers die geen land bezitten zullen werken in de socialistische eenheden van agrarische, landbouw- en veeteeltproductie. De maatregel van vermaatschappelijking van land sluit de mogelijkheid uit van landconcentratie, de verandering van het gebruik en commercialisatie van het land door individuele of coöperatieve landbouwproducenten.” Maar het bestaan van landbouwproductiecoöperaties en de afzet van een deel van hun productie door middel van waren- en geldverhoudingen plaatst noodzakelijkerwijs problemen en gevaren onder de aandacht van de partij die vergelijkbaar zijn met de problemen en gevaren waarmee de bolsjewieken negentig jaar geleden werden geconfronteerd. Het is aan ons om hun waardige opvolgers te zijn, door gebruik te maken van de hele ervaring van de socialistische opbouw.
- Zie het dossier met artikelen over socialisme op leesmanifest.nl/dossiers/socialisme. Een artikel waarin bepaalde belangrijke, basale termen en aspecten van de theorie worden uiteengezet is: “Warenproductie en socialisme,” Commissie Ideologie van het Partijbestuur van de NCPN, op: leesmanifest.nl/artikelen/warenproductie-en-socialisme/. Zie ook: CC van de CPSU(B), Geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Bolsjewieken) (Antwerpen: Solidair).
- De nauwkeurigheid van die data is voor ons momenteel moeilijk te beoordelen. Ze zijn enerzijds verzameld lang geleden in een land waarin de infrastructuur nog gebrekkig was, maar waarin anderzijds ook wel een hogere vorm van organisatie van de economie werd opgebouwd. Hoe dan ook zijn ze zijn wel indicatief voor de algemene ontwikkelingen. Dat is ook waar het in dit stuk om gaat en niet zozeer de exacte cijfers.
- In het oorspronkelijke artikel werd veelal verwezen naar Russischtalige en Griekstalige bronnen. Waar mogelijk, wordt verwezen naar Nederlands- of Engelstalige vertalingen van respectievelijke bronnen. De citaten zijn echter soms meevertaald met dit artikel en er kunnen dus (kleine) afwijkingen zijn ten opzichte van de vertalingen waarnaar wordt verwezen. Ook is in sommige gevallen het paginanummer weggelaten in de verwijzing, bijvoorbeeld omdat de respectievelijke Engelstalige of Nederlandstalige vertaling digitaal is geraadpleegd. Tot slot wordt ook veelvuldig verwezen naar archiefmateriaal uit Russischtalige archieven, waarvan sommige niet langer digitaal beschikbaar zijn. De links naar webpagina’s die niet meer actief zijn, zijn achterwege gelaten in deze vertaling.
- CC van de CPSU(B), Geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Bolsjewieken) (Antwerpen: Solidair).
- Over de ontwikkeling van het kapitalisme in de agrarische productie eind 19e eeuw, zie: Lenin, “The development of capitalism in Russia”. Collected Works, v. 3, 21-608.
- Met arme boeren wordt gedoeld op de boeren die voornamelijk produceren voor eigen consumptie, terwijl middenboeren een groter deel van hun oogst verhandelen. Zowel de arme als de middenboeren produceren volledig of voornamelijk op basis van eigen arbeid (en de arbeid van gezinsleden). Ze onderscheiden zich van de kapitalistische boeren (ook wel koelakken), die zich verreiken via uitbuiting van landarbeiders en arme boeren, die bij hen in dienst gaan, waaraan ze productiemiddelen verhuren of verkopen, of waaraan ze land verpachten – red.
- CC van de CPSU(B), Geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Bolsjewieken) (Antwerpen: Solidair).
- Hannah Arendt, Totalitarisme (Amsterdam: Boom, 2017).
- Robert Conquest, The harvest of sorrow: Soviet collectivization and the terror-famine (The University of Alberta Press, 1986), 115.
- Roy Medvedev, Let history judge: the origins and consequences of Stalinism (New York: Columbia University Press, 1989), 222, 227.
- Tony Cliff, State capitalism in Russia (Londen: Pluto Press, 1974).
- Charles Bettelheim, Class struggles in USSR, second period: 1923-1930 (Londen: Monthly Review Press, 1978).
- L. Viola, V. P. Danilov et al, The war against the peasantry, 1927-1930 - The tragedy of the Soviet countryside (Yale University Press, 2005), 325-326.
- Voor de verschillende opvattingen over de collectivisatie, hebben we gebruik gemaakt van de masterscriptie van Kostas Sideris, Interpretatieve opvattingen van de collectivisering in de Sovjet-Unie en politieke vraagstukken (Athene, 2016).
- Voor een toelichting op het concept ‘directe verdeling’, als een communistische verhouding die in contrast staat met de (indirecte) verdeling via de markt onder het kapitalisme, zie: Commissie Ideologie van het Partijbestuur van de NCPN, “Warenproductie en socialisme”. Manifest, 22 december 2022, te raadplegen op: https://leesmanifest.nl/artikelen/warenproductie-en-socialisme/ - red.
- Lenin, “Political report of the CC of the RCP(B) at the 11th Congress”, in Collected Works (Moskou: Progress Publishers), deel 33, 267-242.
- Slechts een jaar na de invoering van de NEP, op het 11e Partijcongres in 1922, sprak Lenin over het “stoppen van de terugtrekking”, over de noodzaak om te voorkomen dat de terugtrekking van de NEP zou uitmonden in een ongeordende aftocht, maar juist gericht zou zijn op het versterken van “de economische macht van onze proletarische staat”. Lenin, “Political report of the CC of the RCP(B) at the 11th Congress”, in Collected Works (Moskou: Progress Publishers), deel 33, 267-242.
- De grond van de talrijke boeren in Rusland werd beheerd door agrarische gemeenschappen. Deze bestonden al sinds de middeleeuwen en binnen de gemeenschap werd het land periodiek herverdeeld. Elke drie of vier jaar kon een ander stuk land worden toebedeeld aan elk boerenhuishouden, waarbij de omvang en ligging van de grond afhankelijk was van het aantal mannelijke gezinsleden. Dit systeem beperkte de ongelijkheid tussen de kleine boeren, maar het beperkte ook de prikkels om verbeteringen door te voeren, aangezien er geen garantie was dat de grond niet over enkele jaren naar een andere gebruiker zou gaan. Bovendien werden de kavels steeds kleiner naarmate de boerenbevolking toenam, waardoor boeren sterk afhankelijk waren van het pachten van de grond van de adelijke grootgrondbezitters – red.
- Molotov, “Inleiding op het 15e Congres”, in XV съезд Всесоюзной Коммунисти-ческой партии (б). Декабрь 1928 года. Стенографический отчёт [15e Congres van de Al-Unie Communistische Partij (b), december 1928, stenografisch verslag] (Gosizdat, 1928), 1056.
- Roger D. Markwick, Rewriting history in Soviet Russia. The politics of revisionist historiography, 1956-1974 (New York: Palgrave, 2001), 127.
- Consumentencoöperaties ontstonden voor het eerst in Rusland in de jaren 1860. Onder de Sovjetmacht groeiden ze uit tot een belangrijke hefboom om particulier kapitaal uit de warencirculatie te verdrijven en daarmee ook voor het beschermen van de socialistische industrie tegen de speculatieve praktijken van particuliere handelaren. Hun belangrijkste rol was het uitvoeren van de staatsplannen voor de uitwisseling van industriële productie tegen de overschotten van de boeren. In 1927 hadden ze 9,8 miljoen leden op het platteland. Voor consumentencoöperaties, zie ook de volgende teksten van V. I. Lenin: Complete Werken, deel 35, 206-210; deel 38, 163-165; deel 40 102-103, 276-280 (Griekse uitgave van Synchroni Epochi – red.).
- Eind 1927 kon de rol van coöperaties en staatshandel in de circulatie tussen de industrie en agrarische huishoudens “niet alleen als sterker, maar zelfs als dominant, zo niet monopolistisch worden beschouwd”. Stalin, Complete Werken, deel 10, 261 (Griekse uitgave van Synchroni Epochi – red.).
- Stalin, “Political report of the Central Committee at the 14th Congress of the CPSU(B)”, in Works, deel 7.
- Molotov, “Inleiding op het 15e Congres”, in XV съезд Всесоюзной Коммунисти-ческой партии (б). Декабрь 1928 года. Стенографический отчёт [15e Congres van de Al-Unie Communistische Partij (b), december 1928, stenografisch verslag] (Gosizdat, 1928), 1052, 1056, 1067.
- Stalin, “Once More on the Social-Democratic Deviation in Our Party (Inleiding op de uitgebreide vergadering van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale)”, in Works, deel 9.
- Meer specifiek: “Samen met de arme boeren, in een stevig bondgenootschap met de middenboeren, tegen de kapitalistische elementen van onze economie in de stad en op het platteland, voor de overwinning van de socialistische opbouw.” Stalin, Works, deel 8, 311-372.
- Stalin, “The economic situation of the Soviet Union and the policy of the Party,” in Works, deel 8, 123-156.
- Zie voor deze kwestie de teksten van Stalin, “The opposition bloc in the CPSU (B)” en “The social-democratic deviation in our party”, in Works deel 8. Tot oktober 1926 bleef Zinovjev voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale en behield hij dankzij deze functie aanzienlijke aanzien en mogelijkheden om te interveniëren. Zie de brief van Stalin aan Molotov enz. op 25-6-1926.
- Nawoord bij de nieuwe uitgave van de brochure Vredesprogramma.
- Stalin, “The opposition bloc in the CPSU (B)”, in Works, deel 8.
- Trotsky, “Voorwoord bij de eerste editie”, in 1905 (Vintage books, 1972).
- Stalin, “The social-democratic deviation in our party”, in Works, deel 8.
- Zie ook de brief van Stalin aan Molotov op 23 december 1926. Stalin, Cочинения [Werken], deel 17 (Тверь: Научно-издательская компания Северная корона, 2004), 255–257 (deze brief is niet opgenomen in de tot nog toe gepubliceerde Engelse uitgave van de werken van Stalin – red.). Graan was vanwege het grote belang ervan voor de voeding van de bevolking in die tijd het belangrijkste gewas.
- ‘NEP-mensen’ (Нэпманы) oftwel mensen van de NEP, was een laag die gevormd werd op basis van de NEP en zich bezighield met handel, en ook was doorgedrongen tot de staatshandelsorganisaties.
- “Overhandigen aan de rechtbanken” is de formulering die Staling in zijn brief hanteert – red.
- Stalin, Cочинения [Werken], deel 17 (Тверь: Научно-издательская компания «Се-верная корона», 2004), 248-251.
- Archief van het partijcomité van Smolensk, zoals vermeld in O. Narkiewicz, “Soviet administration and the grain crisis of 1927-28,” Soviet Studies 20, nr. 2: 237.
- Tijdschrift Handelsvraagstukken, nr 1 (1927): 45-46, zoals geciteerd in: Hiroaki Kuromiya, Stalin’s Industrial Revolution (Cambridge University Press, 1990), 7.
- Collusie of samenspel wil zeggen dat verschillende spelers in een markt hun gedrag op elkaar afstemmen zodat ze ieder afzonderlijk meer winst kunnen maken, ten koste van consumenten en in dit geval ook de staat en de coöperaties – red.
- Ze verwijzen vaak naar het gesprek van Stalin met buitenlandse arbeidersafgevaardigden in november 1927, toen hij, verwijzend naar de volledige collectivisatie van de landbouwproductie, zei: “Daar gaat het heen, maar we zijn er nog niet en zullen er ook niet snel zijn (…) er zijn enorme financiële middelen nodig, waarover onze staat nog niet beschikt…” Stalin, Works, deel 10.
- Daalt tot 52% van hetzelfde kwartaal vorig jaar.
- Stalin, “Political Report of the Central Committee (15th Congress of the CPSU(B)),” in Works, deel 10.
- Verhandelbare productie wil zeggen het gedeelte van de landbouwproductie dat bestemd was voor sectoren buiten de landbouw, zoals agrarische producten die nodig zijn voor consumptie door de arbeidersklasse in steden, voor de productie in de industrie en de buitenlandse handel.
- XV съезд Всесоюзной Коммунистической партии (б). Декабрь 1928 года. Стенографический отчёт [15e Congres van de AUCP(b), december 1928, stenografisch verslag] (М.-Л.: Госиздат, 1928), 1304-1317.
- Poed was een Russische gewichtseenheid (1 ton = 61 poed).
- Met een besluit van het Politiek Bureau van het Centraal Comité van de partij op 24 december 1927, waarin werd gewezen op de grote vertragingen bij de inzameling van graan door de staat, het daarmee gepaard gaande risico voor de bevoorrading van de grote industriële centra en het gevaar van hongersnood, werd een aantal centrale, leidinggevende kaders naar de belangrijkste graanproducerende gebieden gestuurd om toe te zien op het nemen van de nodige maatregelen. In hetzelfde besluit werd bepaald dat het grootste deel van de lopende productie van goederen uit de verwerkende industrie naar deze gebieden moest worden geleid om de handelstransacties te vergemakkelijken. Het besluit verwierp echter een verhoging van de graanprijzen als middel om dit doel te bereiken.
- Stalin, “Grain procurements and the prospects for the development of agriculture,” in Works, deel 11.
- Stalin, “First Results of the Procurement Campaign and the Further Tasks of the Party,” in Works, deel 11.
- Met als gevolg dat er geen stimulans is om landbouwproducten verder te verkopen of liquideren (liquideren betekent iets omzetten in geld – red.).
- Stalin, “The work of the April joint plenum of the Central Committee and Central Control Commission,” in Works, deel 11.
- Het begrip ‘volkseconomie’ verwijst naar de economie van een land waarin de kapitalistische macht omver is geworpen en de socialistische opbouw plaatsvindt – red.
- Verhandelbare productie: het volledige deel van de landbouwproductie dat via verschillende kanalen de niet-landbouwgebieden (consumptie- en productiebehoeften) en de buitenlandse handel bevoorraadde. In een context van groei van de socialistische industrie en toename van de arbeidersklasse moest dit deel van de productie gestaag toenemen.
- Stalin, “On the grain front,” in Works, deel 11.
- Dit betekent dus ook een verlies aan kostbare deviezen voor de invoer van technische apparatuur voor de industrie.
- Niet omdat ze deze bewust achterhouden, maar om te voorzien in hun individuele en productieve consumptiebehoeften. Ook vóór de oorlog brachten ze slechts een klein deel van hun productie op de markt.
- Sommige burgerlijke onderzoekers hebben kritiek op de gegevens die Stalin aanhaalt over de kwestie van de productiviteit van kleine en midden huishoudens. Hun kritiek richt zich op secundaire aspecten van het vraagstuk en niet op de kern van Stalins argumenten.
- Стенограммы Пленумов ЦК ВКП(б), 4-12 июля 1928 [Stenogrammen van de zittingen van het CC van de AUCP(b), 4-12 juli 1928] (Moskou, 2000), 460.
- In april 1928 besloot het Politiek Bureau, op voorstel van Stalin, om grote gemechaniseerde sovchozen op te richten in een aantal gebieden (Siberië, Kazachstan, Wolga), met als doel om binnen vijf jaar 100 miljoen poed verhandelbaar graan te produceren. Tijdens de plenaire zitting van juli 1928 werd een inleiding hierover gehouden (Kalinin) en ontstond er een discussie over de haalbaarheid van het plan, waarbij Osinski de belangrijkste tegengestelde opvatting had. Stalin antwoordt Osinski in de plenaire zitting – zie Stalin: Works, deel 11. De kern van zijn antwoord herhaalt Stalin in november 1929, in Stalin, Works, deel 12.
- In juni 1928 noemt Stalin de onteigening van de koelakken onder de gegeven omstandigheden ‘dom’ (Stalin, Works, deel 11). Evenzo stemt hij tijdens de plenaire zitting van het Centraal Comité in juli 1928 in met de beoordeling van Kalinin dat “gedurende een lange periode de last van de bevoorrading van de staat op de schouders van de individuele boerderijen zal rusten.”
- De uiteindelijke staatsvoorraad graan voor het jaar 1928-1929 is de laagste van de hele periode die we bekijken: 10,8 miljoen ton – in 1927-1928 was dat 11,05 miljoen ton.
- Dit komt ook tot uiting in de richtlijn van het Centraal Comité van de partij en de Centrale Controle Commissie aan de lokale organen op 29 november 1928.
- "Voor middenboeren was het niet rendabel om graan te verkopen. Dat is de kern van de zaak." Uit de notulen van de plenaire zitting van het Centraal Comité van juli 1928, in Стенограммы Пленумов ЦК ВКП(б), 4-12 июля 1928 [Stenogrammen van de zittingen van het CC van de AUCP(b), 4-12 juli 1928] (Moskou, 2000), 230.
- Boecharin was in die periode lid van het Politiek Bureau, secretaris van de Communistische Internationale en directeur van de Pravda.
- Notulen van de plenaire vergadering van het Centraal Comité van juli 1928, in: Стенограммы Пленумов ЦК ВКП(б), 4-12 июля 1928 [Stenogrammen van de zittingen van het CC van de AUCP(b), 4-12 juli 1928] (Moskou, 2000), 371-390.
- Stalin, “The right danger in the CPSU(B),” in Works, deel 11.
- Stalin, “Bukharin’s group and the right deviation in our party,” in Works, deel 11.
- Toespraak op 18 april 1929, in: Vraagstukken van de theorie en praktijk van het socialisme (Moskou, 1989).
- “Over de controlecijfers van de economie in 1929-1930", Besluit van het Centraal Comité van de AUCP(b) van 17 november 1929, in Директивы ВКП(б) по хозяйственным вопро-сам [Richtlinen van de AUCP(b) inzake economische kwesties] (Moskou: Государственное Социально-Экономическое Издательство, 1931), 607, en respectivelijk in Resolutions and Decisions of the CPSU, deel 3 (University of Toronto Press), 27.
- Hier wordt niet gespecificeerd welke onderzoekers. Mogelijk wordt gedoeld op bronnen waar eerder naar is verwezen – red.
- Stalin, “The right deviation in the CPSU(b),” Works, deel 12.
- Het is veelzeggend dat het Commissariaat voor Onderwijs voorspelde dat de toelating van studenten tot technische landbouwuniversiteiten in 1932-1933 met slechts 10% zou toenemen. Tussen 1928 en 1929 studeerden in de hele Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (RSFSR) slechts 650 landbouwdeskundigen af, terwijl het plan voorspelde dat in 1933 slechts 130 landbouwdeskundigen met specialisatie in het beheer van grote landbouweenheden zouden afstuderen.
- Stalin, “The right deviation in the CPSU(b),” Works, deel 12.
- XVI конференция Всесоюзной коммунистической партии (б). 23-29 Αпреля 1929. Стенографический отчёт [16e Conferentie van de Al-Unie Communistische Partij (b), 23-29 april 1929: stenografisch verslag] (Госиздат, 1929), 154.
- Sovjetmacht 22 (1928), zoals geciteerd in: Y. Taniuchi, The village gathering in Russia in the mid-1920’s (University of Birmingham, 1968), 32-33.
- Zie: Народное хозяйство СССР. Статистический справочник 1932 [De volkseconomie van de USSR. Statistische catalogus 1932] (Moskou, 1932), 153; en Ежегодник хлебооборота [Jaarboek tarweproductie], nr. 4 (1932): 25.
- Директивы ВКП(б) по хозяйственным вопросам [Richtlijnen van de AUCP(b) inzake economische kwesties] (Moskou: Государственное Соци-ально-Экономическое Издательство, 1931) 616-625. Zie respectievelijk ook in: Resolutions and Decisions of the CPSU, deel 3 (University of Toronto Press), 28-38.
- Zie ook: “De ontwikkeling van de werkende mens onder het socialisme,” Commissie Bedrijven- en Vakbondswerk van het Partijbestuur van de NCPN, op: https://leesmanifest.nl/artikelen/de-ontwikkeling-van-de-werkende-mens-onder-het-socialisme/
- Stalin, “Concerning questions of agrarian policy in the USSR,” Works, deel 12.
- Voor de aanpassingen, zie de telegramcommunicatie tussen Stalin en Molotov (er wordt vervolgens verwezen naar websites die helaas niet meer toegankelijk zijn – red.).
- ‘Over het tempo van de collectivisatie en de maatregelen van de staat ter ondersteuning van de opbouw van kolchozen’ en ‘Over de maatregelen ter liquidatie van de koelakboerderijen in de gebieden van compacte collectivisatie’.
- De MTS waren staatseenheden met grote landbouwmachines (tractoren, maaidorsers enz.) en het bijbehorende technisch personeel, waaronder landbouwkundigen. De uitrusting en het personeel van de MTS werden op planmatige wijze ingezet voor noodzakelijke landbouwwerkzaamheden (zaaien, oogsten, enz.) van bepaalde kolchozen in een regio, in ‘ruil’ voor een deel van de productie van de kolchoz. De MTS zorgden ervoor dat de belangrijkste landbouwproductiemiddelen buiten de sfeer van de commerciële circulatie bleven, en maakten een relatieve onderwerping van de kolchozproductie aan de centrale planning mogelijk. Ze werden in 1958, na het 20e congres van de CPSU, afgeschaft en de productiemiddelen werden aan de kolchozen verkocht.
- Директивы ВКП(б) по хозяйственным вопросам [Richtlijnen van de AUCP(b) inzake economische kwesties] (Moskou: Государственное Соци-ально-Экономическое Издательство, Москва, 1931), 662-664. Zie respectievelijk: Resolutions and Decisions of the CPSU, deel 3 (University of Toronto Press), 40-43.
- “Over de maatregelen ter liquidatie van de koelakboerderijen in de gebieden van compacte collectivisatie” (er wordt vervolgens verwezen naar de plaats van het document in het Russisch Staatsarchief voor Sociaal-Politieke Geschiedenis (РГАСПИ) en een website die helaas niet meer bereikbaar is – red.).
- “Директива И.В.Сталина всем парторганизациям об опасности увлечения раскулачиванием в ущерб коллективизации” [“Directief van J.V. Stalin aan alle partijorganisaties over het gevaar van overijverigheid bij de ontmanteling van de grootgrondbezitters ten koste van de collectivisatie”] (er wordt vervolgens verwezen naar een website die helaas niet meer bereikbaar is – red.).
- CC van de CPSU(B), Geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Bolsjewieken) (Antwerpen: Solidair), 365.
- Stalin, “Reply to the Sverdlov comrades,” Works, deel 12.
- Bijvoorbeeld, met betrekking tot de Centrale Regio Zwarte Aarde, dat tijdens het 16e Congres als “gebied van overschrijdingen” zou worden aangemerkt, schreef secretaris Vareikis in een nota aan het Centraal Comité: “In de regel werd bij de dekoelakisatie de instructie voor de gedeeltelijke inbeslagname van de productiemiddelen van de koelakken die uit de kolchozen waren verdreven, niet nageleefd. Bijna overal werden niet alleen de productiemiddelen, maar ook alle andere bezittingen volledig in beslag genomen. Er werden veel excessen begaan, die betrekking hadden op middenboeren, communisten, arbeiders, leraren van de agrarische intelligentsia, enzovoort. De armen probeerden meestal de voorraad van de dekoelakisatie uit te breiden, omdat ze natuurlijk geïnteresseerd zijn in dit materiaal.” (er wordt verwezen naar een website die niet meer bereikbaar is – red.).
- Stalin, “Dizzy with succes,” Works, deel 12.
- Директивы ВКП(б) по хозяйственным вопросам [Richtlijnen van de AUCP(b) inzake economische kwesties] (Moskou: Государственное Соци-ально-Экономическое Издательство, Москва, 1931), 678-680. Zie respectievelijk: Resolutions and Decisions of the CPSU, deel 3 (University of Toronto Press), 48-50.
- Stalin, “Reply to collective-farm comrades,” Works, deel 12.
- Μ. А. Вылцан, Н. А. Ивницкий, Ю. А. Поляков, Вопросы истории [Vraagstukken in de geschiedenis], nr. 3 (1965): 3-25.
- Μ. А. Вылцан, Н. А. Ивницкий, Ю. А. Поляков, Вопросы истории [Vraagstukken in de geschiedenis], nr. 3 (1965): 3-25.
- Het Politiek Staatsdirectoraat (GPOe), later Verenigd Politiek Staatsdirectoraat (OGPOe), was onder andere verantwoordelijk voor de verzameling van inlichtingen.
- В. А. Сидоров, “Ликвидация в СССР Кулачества как класса,” Вопросы истории [Vraagstukken in de geschiedenis], nr. 7 (1968): 18-35.
- Ежегодник хлебооборота 1929/1930 и 1930/1931 [Jaarboek tarweproductie 1929/1930 en 1930/1931], nr. 4 (1932): 27.
- De graanvoorzieningsproblemen en de hongersnood in een reeks gebieden van de USSR in 1932/1933 als gevolg van de zeer slechte oogst zijn een geliefd onderwerp van burgerlijke propaganda. Ze worden gekenmerkt als het gevolg van de collectivisatie. Oekraïense fascisten schrijven het toe aan een bewust plan van genocide op het Oekraïense volk door de Sovjetmacht (de mythe van de ‘Holodomor’). In het kader van dit artikel kunnen we niet verder op deze kwestie ingaan. We moeten echter benadrukken dat er overweldigend bewijs is dat de burgerlijke propaganda weerlegt en aantoont dat de Sovjetmacht zich intensief inspande om, binnen de kaders van een objectief moeilijke situatie, ook Oekraïne en andere ondervoede gebieden van graan te voorzien. Zie ook A. Gikas, “De constructie van misdaden en de verdorvenheid van de stalinologie”, Rizospastis, 30 november 2008 en 7 december 2008.
- S.N. Prokovitsj, Народное хозяйство СССР [Volkseconomie van de USSR], deel 1 (New York: Издательство имени Чехо), 211-217.
- Wijdverspreid is ook de beoordeling dat het collectivisatiebeleid van de Sovjetmacht een vertraagde toepassing zou zijn van de opvattingen over ‘oorspronkelijke socialistische accumulatie’ van de trotskist Preobrazhenski.
- Stalin, “Industrialisation and the grain problem,” Works, deel 11.
- Stalin, “The right deviation in the CPSU(b),” Works, deel 12.
- Stalin, “Concerning questions of agrarian policy in the USSR,” Works, deel 12.
- Stalin, “Письмо членам и кандидатам в члены Политбюро ЦК ВКП(б)” [Brief aan leden en kandidaatleden van het PB van het CC van de CPSU(b) op 14 juli 1934], Cочинения [Werken], deel 18.
- Stalin, “Industrialisation and the grain problem,” Works, deel 11.
- Stalin, “Speech delivered at the 15th Moscow Gubernia Party Conference,” Works, deel 9.
- Verwijzing ontbreekt, maar het betreft hoogstwaarschijnlijk: Stalin, “First results of the procurement campaign and the further tasks of the party,” Works, deel 11 – red.
- Dit percentage boerderijen is gebaseerd op een analyse van de diversificatie van de boeren in Siberië op basis van specifieke indicatoren: loonarbeid, verhuur van machines, omvang areaal en waarde van bezittingen. Zie: J. Hughes, Stalin, Siberia and the crisis of the New Economic Policy (Cambridge University Press, 1991), 88-96.
- Bestuur Regio Siberië, “Telegram aan het Politiek Bureau van het CC van de AUCP(b) over de uitvoering van graanleningen op 27 februari 1929” (er wordt vervolgens verwezen naar een website die niet meer bereikbaar is – red.)
- В. .Данилова, Р. Маннинг, Л. Виолы (red.), Трагедия советской деревни. Коллективизация и раскулачивание [De tragedie van het Sovjetplatteland. Collectivisatie en dekoelakisatie], deel 1 (Moskou: РОССПЭН, 1999), 805.
- Stalin verwijst voor het eerst naar deze periode in zijn rede op de zitting van het Centraal Comité in april 1929: “The right deviation in the CPSU(b),” Works, deel 12.
- Ondanks de invoering van de nieuwe methode bedroeg de staatsopbrengst aan graan voor het hele jaar 1928/1929 slechts 84,5 procent van het beoogde doel. М. Л. Чернов, Как Разрешена Зерновая Проблема (1929/30-1930/31) [Hoe het graanprobleem werd opgelost (1929/30-1930/31)] (er wordt vervolgens verwezen naar een website die niet meer bereikbaar is).
- “Over het partij- en organisatorische werk in verhouding met de aankomende nieuwe graaninzamelingscampagne,” Russisch Centrum voor Opslag en Onderzoek van Documenten uit de Recente Geschiedenis (РЦХИДНИ) (er wordt vervolgens verwezen naar een website die niet meer bereikbaar is).
- CC van de CPSU(B), Geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Bolsjewieken) (Antwerpen: Solidair).
- Stalin, “On the grain front,” Works, deel 11.
- A. Mikojan, “Het probleem van de bevoorrading van het land en de herstructurering van de volkseconomie,” zoals geciteerd in: H. Kuromiya, Stalin’s industrial revolution (Cambridge University Press, 1990), 9.
- Over de kolchozen als ‘een vorm van socialistische economie’, echter met behoud van tegenstellingen en elementen van klassenstrijd, zie: Stalin, “Concerning questions of agrarian policy in the USSR,” Works, deel 12.
- Notulen van de zitting van het CC van november 1929, in: Стенограммы Пленумов ЦК ВКП(б), 10-17 Ноября 1929 [Stenogrammen van de zittingen van het CC van de AUCP(b), 10-17 november 1929] (Moskou, 2000), 579.
- Stalin, Economische vraagstukken van het socialisme in de USSR (Pegasus, 1953).
- Voor meer informatie over de ingrijpende ommekeer die het 20e Congres teweegbracht, zie: 18e Congres van de KKE, “Resolution on Socialism. Assessments and conclusions on socialist construction during the 20th century, focusing on the USSR. KKE’s perception on socialism,” te raadplegen op: https://inter.kke.gr/en/articles/18th-Congress-Resolution-on-Socialism.
Wil je een abonnement op Manifest?
Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland
Manifest is de krant van de NCPN die maandelijks verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.
Abonneer Nu!