Begin augustus kregen veel mensen in verschillende delen van Engeland te maken met rassenrellen. Fascistisch tuig viel onder het valse voorwendsel van ‘het beschermen van de Britse cultuur’ verschillende AZC’s aan, vernielde dorpen en steden, en sloeg en bedreigde willekeurig mensen van kleur. Daarnaast werd enorme schade aangericht in arbeiderswijken door heel Engeland.
Een steekpartij van een 17-jarige Brit in het plaatsje Southport die drie kinderen vermoordde en meerdere mensen (voornamelijk kinderen) verwondde bij een dansschool[1] bleek de aanleiding te zijn voor de grootschalige rellen. Er gingen al gauw verschillende opgeblazen geruchten rond dat het een asielzoeker zou zijn die het gemunt zou hebben op ‘witte Britse kinderen’. Met name de notoire fascist Tommy Robinson gebruikte zijn extreemrechtse en pro-zionistische netwerk ‘English Defence League’ om mensen op te hitsen. Het bleek al snel dat extreemrechts niet veel hoefde te ondernemen om de boel te laten escaleren – de politiek en media doken op het verhaal met dezelfde verve als extreemrechts zelf. Politiecommissaris Donna Jones van de conservatieve partij berichtte bijvoorbeeld dat de relschoppers ‘Britse soevereiniteit en waarden verdedigden’, waarna ze het laffe bericht snel weer verwijderde.[2] Een decennialange aanloop van anti-immigratie sentimenten in de Engelse kranten en media van voortdurende ‘discussies’ over ’vloedgolven criminele vluchtelingen’ die de ‘Britse mensen hun werk, woning en cultuur ontnemen’ en de eindeloze afbraak van gezondheidszorg, vervoer, onderwijs en uitzicht op werk heeft ertoe geleid dat extreemrechtse en openlijk fascistische groepen hebben kunnen groeien op dit sentiment zonder enige ‘officiële’ tegenstand. Dat de huidige situatie wordt veroorzaakt door de kapitalistische beroving van de wereld en de pogingen van het Britse kapitaal om de arbeidersklasse tegen elkaar uit te spelen blijkt voor velen nog een stap te ver te zijn. Ondertussen gaan de miljarden aan wapendeals en buitenlandse oorlogen vrolijk door.
Aan onze kant van het water lijkt het niet veel beter te verlopen: overal in Europa krijgen extreemrechtse en fascistische clubs volop ruimte van het kapitaal en de burgerlijke staat – ondanks loos gezwets en morele verontwaardiging van sociaaldemocratische en liberale partijen over de ‘afbraak van de democratische rechtsstaat’. Het kapitalistische afbraakbeleid van gevestigd politiek links en rechts staan evenzeer aan de wieg van het fascistische geweld en de verdeling binnen de Europese arbeidersklasse als de criminele relschoppers zelf. Gelukkig konden de rellen in Engeland ook rekenen op veel verzet en reactie vanuit verschillende hoeken, gemeenschappen organiseerden zichzelf. Vakbonden en progressieve politieke groepen organiseerden demonstraties en verdedigingsgroepen om de dorpen en steden te behoeden van verdergaand geweld. Moskeeën en wijken met veel immigranten bereidden zich voor om zich te verdedigen. Hoewel het een teken van hoop is, laat het vooral zien hoe organisatorisch kwetsbaar en ideologisch fragiel veel arbeidersgemeenschappen zijn tegenover extreemrechtse retoriek en fascistische knokploegen. Vaak heeft verzet tegen extreemrechts en fascistische groepen een ‘reactieve’ vorm. Een spontane vorm zoals directe verdediging, of in een meer georganiseerde vorm als een demonstratie of actie in reactie op een gebeurtenis.
In dit stuk stellen we dan ook de vraag: in wat voor omstandigheden krijgt fascisme en/of extreemrechts voet aan de grond in arbeidersgemeenschappen? Hoe verhoudt de gebruikelijke reactieve vorm van antifascistisch verzet zich tot de strategie van onze partij en beweging omtrent ‘opbouw aan de basis’? En ten slotte, welke voorbeelden uit de geschiedenis van antifascistisch verzet kunnen ons inspireren om vorm te geven aan antifascisme in de praktijk?
Voet aan de grond
De leninistische opvatting van imperialisme, het hoogste stadium van het kapitalisme, stelt dat het imperialistisch systeem op alle mogelijke manieren neigt naar reactionaire ontwikkelingen omdat er geen andere uitwegen meer zijn om de winsten veilig te stellen van het monopoliekapitaal. Dat varieert van bazen in de werkplekken die proberen de lonen laag te houden en verpauperde werkomstandigheden te behouden, tot defensie recruiters die jongeren zo jong als 14 jaar willen wijsmaken dat ze kanonnenvoer moeten worden voor de winsten van het kapitaal. In de bredere zin voert een nationalistische en chauvinistische noot de boventoon waarin ‘onze vrede en veiligheid’ naast ‘bescherming van commerciële belangen’ centraal staan in het beleid van de EU en regeringen. Vluchtelingen en migranten zouden daar een belangrijke rol in spelen, aangezien ze de broodkruimels die het kapitaal de werkende klasse van Europa toewerpt zogenaamd in gevaar zouden brengen. Elk land probeert zijn werkende klasse klaar te stomen voor steun aan nóg een oorlog, meer haat en racisme jegens anderen om vooral niet in te gaan op de kern van de onderdrukking van ons allen: het kapitalistisch systeem zelf. Menig lezer zal direct een aantal belangrijke tegenstellingen herkennen: de noodzaak aan goedkope arbeid voor het kapitaal moedigt migratie aan; de internationale belangen van monopolies wakkeren voortdurend oorlogen in het buitenland aan waardoor mensen hun land ontvluchten; de uitbesteding van arbeidsplaatsen (outsourcing) aan het buitenland creëert werkloosheid; de voortdurende flexibilisering van contracten en draaideur arbeidsplekken die het aantal ‘werkende armen’ verder omhoog duwt; enzovoorts. Het imperialistische systeem kan niet anders dan de werkende klasse verder uitkleden op het gebied van basale behoeften, stabiliteit en zicht op een goed en gezond leven.
In deze context maken het Europese kapitaal en de burgerlijke staten juist gebruik van extreemrechts en fascistische ontwikkelingen om hun systeem in stand te houden. De vervaging tussen extreem-rechts en ‘het midden’ is niet een abnormale ontwikkeling, maar betreft de natuurlijke neiging van het monopoliekapitaal naar reactionaire ontwikkelingen. Het is dan ook geen nieuws dat op veel plekken in Europa communisten, communistische partijen en symbolen, vakbonden en demonstratierechten worden illegaal verklaard of sterk ingeperkt. Tegelijkertijd is de kans van extreemrechtse of fascistische ideeën om voet aan de grond te krijgen in arbeidersgemeenschappen gekoppeld aan de aan- of afwezigheid van een strijdbare, al dan niet communistische beweging. Daarnaast kan die beweging niet zonder een juiste inschatting van fascisme op theoretisch vlak, zodat daaruit ook correcte strategische conclusies kunnen komen. Het ontbreken van een reëel, consequent alternatief die de zaken weet uit te leggen en zich kan vestigen in arbeidersgemeenschappen laat deze mensen over aan de meest gewelddadige en ideologisch walgelijke figuren die juist een levensstijl van angst, onbegrip en totale verwarring tot gevolg heeft. Een leven van angst en onzekerheid creëert mensen die afgesloten en vervreemd raken van elkaar en bovenal een arbeidersklasse die gemakkelijk is uit te buiten. Maar hoe zorgen we er dan voor dat een alternatief – klassegeoriënteerd – verhaal als levend en dynamisch element aanwezig blijft in arbeidersgemeenschappen?
Opbouw aan de basis
De visie op fascisme en antifascisme is een kwestie hangt in eerste instantie samen met de benadering. Het is nuttig om een stap terug te maken naar de periode waarin fascisme als systeem op zijn hoogtepunt was, de jaren twintig en dertig. Toen werd in veel lagen van de communistische beweging bediscussieerd wat fascisme was en hoe het bestreden moest worden. De karakterisering van de Communistische Internationale was vanaf 1935 dat het fascisme de ‘openlijke terroristische dictatuur van de meest reactionaire, meest chauvinistische, meest imperialistische elementen van het financierskapitaal’[3] betreft, waarmee werd afgeweken van definities die eerder werden gebruikt en die sterker benadrukten dat fascisme uit het kapitalisme zelf voortkomt.
Opmerkelijk is dat in deze analyse een onderscheid wordt gemaakt tussen een ‘meer reactionair’ deel van het financierskapitaal en een ander deel, veronderstellend dat er een ‘minder’ reactionair deel is dat onder de ‘normale’ omstandigheden van een liberaal parlementaire staat kiest op te treden. Dat wekt de indruk dat slechts een deel van de heersende klasse een terroristisch motief zou hebben voor nationale en internationale dominantie en dat daar dus ook altijd een spanning zou bestaan met het meer liberaal-democratische deel. Laten we wel wezen: het fascisme als politiek systeem is niet een keuze maar een materiële noodzaak voor een heersende klasse, met name in het monopolistische imperialistische stadium. De strategische implicaties van zo’n opvatting zouden mogelijkerwijs ook geleid kunnen hebben tot een opportunistische dwaling – want een alliantie van communisten met het ‘minder openlijk terroristische deel’ van de heersende klasse wordt dan een mogelijkheid. De volksfrontstrategie was hier een direct gevolg van. Feitelijk werd gesteld dat iedereen ‘ongeacht politieke oriëntatie of organisatie’ zich zou moeten verenigen in eenzelfde front tegen fascisme. Vanzelfsprekend is het een taak voor de partij om zo breed mogelijk te mobiliseren tegen het fascisme, maar het ging hier niet over het breed organiseren van mensen aan de basis, maar om politieke bondgenootschappen met burgerlijke politieke partijen en organisaties. In de minst vergevorderde vormen leidde dat tot (in sommige gevallen instabiele) samenwerkingen van communistische partijen en strijdgroepen met sociaaldemocratische of andere burgerlijke organisaties. In het extreemste geval leidde dit tot communistische deelname aan ‘democratische’ regeringen direct na de Tweede Wereldoorlog. Sterker nog, dat was ook in veel landen het geval, zoals in Frankrijk (PCF) en Italië (PCI), die stelselmatig leninistische principes overboord zetten voor een ‘democratische’ koers. Dit mondde uit in het eurocommunisme van de jaren tachtig dat openlijk imperialistische verbonden en projecten zoals de EU en de NAVO goedkeurde. Ook de CPN ging uiteindelijk mee met deze koers, wat uiteindelijk leidde tot de liquidatie van de partij. Het is te simpel om te stellen dat deze foutieve opvatting van fascisme het eurocommunisme produceerde. Het punt is dat theoretische zwakheden resulteerden in opportunistische praktijken die de klassenstrijd verzwakten, zowel binnen als buiten de toenmalige socialistische kampen.
Dat theorie en praktijk een bijzondere dialectische wisselwerking hebben weten we inmiddels. We zien bijvoorbeeld op de linkerzijde van het politiek spectrum dat ‘linkse eenheid’ erg belangrijk wordt geacht in het bestrijden van extreemrechts en fascisme. Dit wordt voornamelijk gepropageerd in trotskistische, anarchistische, maoïstische en ander radicalistische kringen. Ook in sociaaldemocratische of intersectionele groepen zien we dit vaak terug. We zien in ‘linkse eenheid’ het opportunisme terugkeren van de volksfronttactiek: het is niet de werkende klasse die georganiseerd moet worden maar de ‘linkse’ activist. Dat impliceert dat niet het kapitalisme verbonden is aan het fascisme, maar dat fascisme een op zichzelf staand fenomeen betreft. Het karakter van dit soort groepen heeft dus vaak een reactieve vorm, waarin de politieke activiteiten gekoppeld zijn aan de hoeveelheid ‘rechtse’ ontwikkelingen. Zodra een soort idealistisch ‘gevaar’ is geweken, worden deze groepen minder actief of lukt het ze niet om een blijvende aanwezigheid op te bouwen via werk aan de basis.
Kortom, het meest consequente werk om de natuurlijke ontwikkeling van het monopoliekapitalisme in het imperialistische stadium richting fascisme, zit hem in een machtsbasis te vormen tegen het kapitaal én daarmee te vechten tegen reactionaire ontwikkelingen. Hiervoor is een duurzame beweging nodig die zich nestelt in de arbeidersgemeenschappen waar macht opgebouwd kan worden die een politiek onafhankelijke vorm kan aannemen. Zo werd op het 10e Congres van de CJB gesteld: Basisorganisaties zijn groot belang van in de communistische beweging. Onder het kapitalisme vormen deze afdelingen aan de basis strijdorganisaties voor de arbeidersklasse. Maar onder revolutionaire omstandigheden vormen ze ook een embryonale vorm van arbeidersmacht.”[4] Wat er wordt bedoeld met deze basisorganisaties zijn bewuste, geplande activiteiten van communisten en werkende mensen op de werkplaatsen, de scholen, de buurten, de culturele locaties, de sportplekken etc. Zo kan aan de basis een preventieve houding worden aangenomen ten opzichte van ideologische rekrutering van werkende mensen voor de agenda’s van het kapitaal. Daarnaast steunt het een pro-actieve houding met betrekking tot de opbouw van macht van werkende mensen tegen het kapitaal aan de basis. Het is al iets duidelijker waarom een consequent antifascistische strategie gepaard moet gaan met een duurzame opbouw van organisatie aan de basis en de uiteindelijke omverwerping van het kapitalisme zelf. Laten we een voorbeeld bekijken van hoe zoiets eruit ziet, functioneert en zich organiseert in bijvoorbeeld het meest extreme voorbeeld, een grote imperialistische oorlog en/of een bezetting.
Verzet van werkende mensen
De bredere discussie waar we eerder naar verwezen over fascisme werd uiteraard ook in de CPN in Nederland uitvoerig behandeld. Op het congres van de CPN in 1935 werd bepaald – in navolging van de Komintern – dat de volksfronttactiek omarmd werd als dé antifascistische strategie. Daarvoor werd altijd benoemd dat de burgerlijke democratie onder kapitalistische verhoudingen een ‘versluierde vorm van bourgeois dictatuur was’.[5] Met de volksfronttactiek werd de weg geopend naar een nauwere samenwerking met de SDAP, de sociaaldemocratische partij van toen, en werd er door de CPN aangestuurd op het smeden van verbonden en gemeenschappelijke samenwerking, bijvoorbeeld in de vakbond. Vanaf 1933, werden Duitse communisten stelselmatig als vluchteling Nederland in gesmokkeld via het 'Rode Hulp’ initiatief.[6] Deze vluchtelingen zorgden voor het besef binnen de CPN dat de overwinning van het fascisme in Duitsland een potentiële nationale bedreiging kon betekenen voor Nederland. Onder deze omstandigheden werden stemmen in de CPN voor het vormen van een nationaal antifascistisch front steeds sterker. Echte bewapening vond nog niet plaats, maar de discussie binnen de CPN en de arbeidersbeweging omtrent een ‘nationale verdedigingsoorlog’ bleef bestaan. Op het volgende congres in 1938 werd echter een andere route gekozen: samenwerking met de SDAP werd wederom onmogelijk geacht omdat die partij de bezetting van Tsjechoslowakije door nazi-Duitsland min of meer goedkeurde. De CPN stelde dat de SDAP met deze stappen schandelijk overgestapt was naar de neutraliteitspolitiek en daarmee niet serieus genomen kon worden. De SDAP heeft in de periode 1935-1939 vrijwel altijd de pogingen tot verdere samenwerking van de CPN gedwarsboomd, vanwege de vervolging van trotskistische antirevolutionaire lieden in de Sovjet-Unie. Later, in het licht van het Molotov-Ribbentroppact, verdedigde de CPN toch weer de neutraliteitspolitiek van Nederland. Desondanks werd er vastgehouden aan het principe van de imperialistische oorlog waarin ‘de arbeidersklasse niks in te winnen had’.[7] Het was uiteindelijk de Nederlandse staat die de stappen richting de illegaliteit bezegelde voor de CPN. Tijdens en net voor de oorlogsdagen werden ‘uit voorzorg’ zowel CPN’ers als NSB’ers opgepakt met het argument van hun bestaan als een ‘derde colonne’; de hoefijzertheorie was toen blijkbaar al springlevend! Hoewel de CPN eerder al voorbereidingen trof op illegaliteit in de vorm van het aanwijzen van partijsecretarissen die de draad moesten oppakken bij een mogelijke Duitse inval, was dit het laatste duwtje dat de partij nodig had.
Kortom, de theoretische en praktische implicaties van de veranderingen in zowel de internationale politiek als de interne situatie belemmerden de voorbereiding op de aanstaande bezetting aanzienlijk. Uiteindelijk waren het voornamelijk de nadruk op de organisatie aan de basis en de kaderdiscipline die de partij in staat stelden om haar organisatie in een hoog tempo ondergronds te brengen. Ledenbestanden werden vernietigd, marxistische boeken in veiligheid gebracht of verbrand, en type -en stencilmachines werden ondergebracht op veilige adressen. Verschillende situaties dwongen communisten al ver voor de Tweede Wereldoorlog ondergronds: het bedrijvenwerk van de partij in de overheid, metaal, transport en industrie werd al lange tijd ondergronds uitgevoerd vanwege ‘zwartlijsten’ tegen communisten door ondernemers. De toenmalige vakbond NVV verbood daarnaast al jaren communistische leden. Ten slotte werkten de ‘Rode Hulp', de werving voor de Spaanse Burgeroorlog en de steun aan de Communistische Partij van Indonesië (PKI) al ondergronds. Veel teruggekeerde veteranen uit Spanje bleven georganiseerd bij terugkomst in Nederland. Verder konden de bestaande basisorganisaties van de partij direct de strijd aan gaan tegen de bezetting en de collaborateurs. Dat betekende overigens niet dat de partij in zijn volledigheid ondergronds ging, waar mogelijk werd nog in ‘legale’ omstandigheden getracht te opereren. Voornamelijk om een zo groot mogelijk bereik in Nederland te behouden. Deze band tussen legale en illegale activiteiten was voor de CPN, of andere communistische partijen in die tijd, eigenlijk altijd al een ‘natuurlijke’ toestand geweest. Communisten werden al aan banden gelegd of verboden. Het waren juist de ervaringen van illegaliteit vóór de oorlog die de CPN in staat stelden snel om te schakelen en bestaande netwerken om te zetten in strijdorganen, die op hun beurt weer de bevolking konden mobiliseren. Het was vooral aan het begin van de oorlog dat de CPN, en specifieker haar krant de Waarheid, de grootste georganiseerde strijdgroepen vormden. Die krant was hét belangrijkste middel om de gehele organisatie van leiding tot cellen aan de basis te bereiken, te scholen en te activeren. De krant was vooral een middel om rechtstreeks te communiceren met het volledige partijapparaat, én een bindmiddel voor mensen die zochten naar mogelijkheden om zich te organiseren. In het collectieve geheugen van het verzet worden vaker de gewelddadige acties onthouden of naar voren geschoven. Bijvoorbeeld wanneer het gaat om Hannie Schaft, Jan Bonenkamp en Truus en Freddy Overstegen. De ‘minder bekende’ werkende mensen maakten het echter mogelijk dat deze verzetsmensen in staat waren om hun acties voor te bereiden, uit te voeren en onder te duiken na de actie zelf. Ze konden wegduiken in portieken van de flats als ze gezocht werden door de Gestapo, explosieven in elkaar zetten op bedrijfswerkplaatsen, fabrieken saboteren via georganiseerde kameraden in bijvoorbeeld de metaalverwerking of chemie, of simpelweg een bord eten krijgen als ze overgeplaatst werden van de stad naar een dorp. Sommigen riskeerden hun leven elke dag door simpelweg de Waarheid rond te brengen, de spil van de gehele organisatie. Elke bijdrage deed ertoe en maakte helden van gewone mensen en gewone mensen van helden.
Gedurende de hele oorlog en daarna heeft de discussie over fascisme en antifascisme bestaan. De Waarheid berichtte bijvoorbeeld meer dan eens over waarom zij streden: “Niet omdat wij het bolsjewistisch bewind willen, maar omdat wij met alle Nederlanders ons land willen bevrijden van het fascisme.”[8] Daarin kwam toch weer het volksfront verhaal naar voren, terwijl aan het begin van de oorlog binnen de partij discussies bestonden over het omdraaien van een mogelijke imperialistische oorlog tot een burgeroorlog tegen het Nederlandse kapitaal. Inmiddels weten we dat juist het werk aan de basis in oorlogstijd én de grote rol van de Sovjet-Unie, het aanzien van de partij en het communisme naar enorme hoogtes had gebracht onder de Nederlandse bevolking. Van een imperialistische oorlog met een fascistische bezetter naar de potentie voor machtsovername door het communistische verzet – in veel landen in Europa is dat ook daadwerkelijk gebeurd. Het is echter helaas geen verrassing dat een deel van de CPN, ondanks de ervaringen van de oorlogstijd en het verlies van veel partijkader, aan het eind van de oorlog toch weer dacht dat een ‘eenheidspartij’ van socialisten en communisten een mogelijkheid was. Men poogde de CPN te liquideren om op te laten gaan in een ‘bredere’ (lees: sociaaldemocratische) partij. Gelukkig kwam het niet zover.
Van reageren naar organiseren
In dit stuk begonnen we met rassenrellen in Engeland, de opkomst van extreemrechts in Europa, en eindigden we met antifascistisch verzet in de CPN tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op het eerste gezicht lijken deze kwesties ver van elkaar te staan, zowel qua tijd als de mensen over wie het gaat. Deze kwesties worden verbonden door één vraagstuk: in hoeverre zijn mensen in staat proactief en georganiseerd op te treden tegen fascistische ontwikkelingen in hun land, buurt, school, werkplek of vereniging? Zoals we ook gezien hebben in dit stuk is dat niet een kwestie van morele verwerping van het fascisme of extreemrechtse opvattingen, maar van de essentiële opvatting dat fascisme en kapitalisme twee handen op één buik zijn en niet een uitzondering op de dagelijkse gang van zaken. Wanneer, waar en hoe het fascisme geïmplementeerd wordt heeft dan ook meer te maken met hoe weinig mogelijkheden het kapitaal en de burgerlijke staat hebben om diens werkende bevolkingen in te zetten voor hun eindeloze winsthonger, dan met iets anders. De discussie over wat fascisme was, en de daaruit voortvloeiende strategie ertegen, liet de theoretische zwakte zien van de internationale communistische beweging in de vroege twintigste eeuw ten opzichte van deze kwestie. Dat betekent absoluut niet dat de communistische beweging en diens acties tegen het fascisme negatief moeten worden beoordeeld – het waren juist deze kameraden die ervoor zorgden dat het fascistische juk afgeworpen werd en in het beste geval omgezet kon worden in revolutionaire actie onder revolutionaire omstandigheden. Middelen die ingezet worden tegen de werkende bevolking om ze verder uit te persen kunnen alleen slagen als er geen tegenmacht bestaat. Die middelen variëren van ideologische verdraaiingen en leugens die het kapitaal buiten schot laten, tot het niets kunnen inbrengen tegen fascistische knokploegen omdat er geen basisorganisatie bestaat. Zoals we zagen met de CPN is het een bijzonder moeilijke zaak om goed te bepalen wat de strategische richting moet zijn tegen iets levensgevaarlijks als het fascisme, zeker als de theoretische opvatting daarover een opportunistisch element bevat. Het bevestigt des te meer dat de opvatting die we hebben over fascisme, kapitalisme, socialisme-communisme, de geschiedenis van de arbeidersbeweging en het antifascisme van levensbelang zijn.
De strijd over de betekenis van het verleden is tegelijkertijd een strijd voor een juiste opvatting vandaag. We zien dat de meest effectieve en consequente strategie tegen het fascisme niet een opportunistische vorm van bondgenootschapspolitiek met groepen die belang hebben bij het voortbestaan van het kapitalisme is. Geen enkel verbond met delen van het kapitaal kan de noodzaak van het kapitalisme tot verdere uitpersing, reactie en oorlogen keren. Dat blijft gelden in zowel parlementair burgerlijke omstandigheden als fascistische toestanden. Tot zover lijkt het duidelijk dat fascisme nu nog niet helemaal nodig is als staatsvorm, de burgerlijke democratie werkt vooralsnog prima voor het kapitaal. Mensen zijn in de algemene zin nog niet sterk genoeg om zichzelf te verdedigen tegen het kapitaal, laat staan het kapitalisme omver te werpen. Als daad tegen het fascisme kan enkel arbeidersverzet aan de basis met een diepgaande opvatting van wat het kapitalisme is, hoe ertegen te organiseren, en hoe zich te wapenen tegen de giftige tongen van het kapitaal de overwinning behalen. Enkel zo kunnen we het einde van kapitalisme én fascisme bezegelen.
[2] https://morningstaronline.co.uk/article/editorial-defending-communities-and-defeating-fascist-terror
[3] https://www.marxists.org/nederlands/dimitrov/1935/1935fascisme.htm#b1
[5] Galensloot, H. & Legêne S. 1986. Partij in het verzet: de CPN in de Tweede Wereldoorlog.
[6] Aanvankelijk werden vluchtelingen uit Duitsland gewoon opgevangen in Nederland zonder veel problematiek totdat de regering Colijn door de steeds grotere stroom van voornamelijk joodse en politieke vluchtelingen uit Duitsland besloot dit te verbieden, nam de CPN de rol van smokkelaar van vluchtelingen aan.
[7] Vrede door revolutie; De CPN tijdens het Molotov-Ribbentrop pact (1939-1941). Wim Pelt, 1989.
[8] Galensloot, H. Legêne, S. & Morriën, J. 1980. De Waarheid in de oorlog: een bundeling van illegale nummers uit ’40 - ’45. P. 200
Wil je een abonnement op Manifest?
Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland
Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.
Abonneer Nu!