Skip navigation
Analyse

Onderwijs: voor mensen of voor winst?

Hoe de stakingen in het hoger onderwijs een fundamentele contradictie blootleggen

Dit artikel verscheen in de editie van Manifest van dinsdag 3 juni 2025

Studenten en onderwijsmedewerkers komen massaal in actie tegen de bezuinigingen, zoals tijdens deze demonstratie in Amsterdam.
Foto: NCPN

Sinds maart zijn er in Nederland estafettestakingen in het hoger onderwijs geweest waarin veel NCPN’ers en CJB’ers betrokken zijn geweest. Deze historische stakingen zijn het resultaat van een succesvolle strategie van vakbonden FNV en AOB, LSVb en actiegroep WOinActie als reactie op de draconische bezuinigingen in het hoger onderwijs van (inmiddels) 1,5 miljard euro. Zo’n 30.000 medewerkers hebben meegedaan aan de stakingen en meer acties volgen nog. Tegelijkertijd legt de situatie in het onderwijs een belangrijke kwestie bloot: nu dat het kabinet geen wijziging wilt ondernemen, hoe verder?

In de estafettestakingen was er namelijk iets bijzonders aan de hand: de verschillende colleges van besturen (CvB's) van de universiteiten en hogescholen verleenden hun steun aan deze stakingen en zelfs Universiteiten van Nederland (UNL), het samenwerkingsverbond van alle CvB's in Nederland, mobiliseerde voor verschillende acties. Er leek even een bondgenootschap te bestaan tussen werkgever en werknemer in deze estafette stakingen, omdat zij zogenaamd beiden getroffen zouden worden door deze bezuinigingen. Maar waren hun belangen echt hetzelfde? Of überhaupt op dezelfde schaal?

In een op dit moment historisch laag georganiseerde sector als het hoger onderwijs (circa 25 procent ten opzicht van 40 procent in 1995)1 werd het activisme voorheen vooral gedaan door studenten, dus het is niet heel vreemd dat de vakbonden eind 2024 hadden besloten om een akkoordje te proberen te leggen met de CvB's. Het was echter een kwestie van tijd totdat de werkelijke belangen van de werkgever naar de oppervlakte zouden borrelen: op de Vrije Universiteit (VU) wordt bijvoorbeeld door het CvB al voorgesorteerd op de bezuinigingen door de afdeling Aardwetenschappen volledig te sluiten. Door UNL werd kortgeleden al aangekondigd dat zij alvast "ruimte wilden creëren uit voorzorg voor erger" door een van de grootste academische afdelingen van Nederland te zuiveren van het Engels: de psychologie opleidingen in Nederland moeten voortaan vooral Nederlands gaan lesgeven.2 In Twente en Zeeland zijn inmiddels al tientallen medewerkers ontslagen.3 In Utrecht werden alvast de talenstudies op de tocht gezet.4

Voor medewerkers en studenten die zich organiseerden in de Palestina beweging was al jarenlang kraakhelder dat de CvB’s niet dezelfde belangen als de studenten en medewerkers deelden. Voor veel mensen in het hoger onderwijs, en met name het personeel, is het nog niet duidelijk waarom de CvB’s niet aan onze kant staan. Ook de vakbonden bleven hier onduidelijk over. Op veel plekken werden CvB’s actief betrokken in de organisatie van de stakingen en kregen ze soms meer inspraak dan de medewerkers zelfs. In dit stuk behandelen we daarom een aantal belangrijke lessen die de stakingen hebben blootgelegd: welke belangen worden er gediend in het hoger onderwijs? Welke eisen moeten medewerkers en studenten naar voren brengen? Voor wat voor soort onderwijs moeten we eigenlijk vechten?

Korte geschiedenis van het hoger onderwijs in Europa

De studenten- en arbeidersbeweging heeft de vorige eeuw belangrijke rechten gewonnen in het onderwijs door keiharde strijd: het recht op onderwijs, de studiebeurs, het algemeen reisrecht, medezeggenschap, demonstratierecht en nog veel meer. In 1968 kwam dit tot een hoogtepunt in bijvoorbeeld Frankrijk, met een algemene onderwijsstaking van 10 miljoen werkenden. Sinds de jaren zeventig en tachtig zien we dat de georganiseerde kracht van werkers en studenten in het onderwijs minder was geworden, net zoals op veel andere plekken. De afbraak van deze beweging liet vrij spel aan de staat om instellingen stap voor stap om te toveren in private bedrijven die geen financiële druk meer op de staat leggen. Maar hoe zijn we op dit punt gekomen? Een van de belangrijkste stappen: het Bolognaproces.

In 1999 werd door 29 Europese landen, waaronder Nederland, de Bolognaverklaring getekend. Dit kenmerkte de start van het Bolognaproces en de creatie van een zogenaamde ‘Europese Onderwijsruimte’. Deze had met name als doel het beter laten aansluiten van onderwijs bij de behoeftes van kapitaal.5 Met het Bolognaproces werden kaders opgesteld die konden leiden tot de verdere flexibilisering en vermarkting van onderwijs. Dit is van essentieel belang voor Europees kapitaal in de concurrentie die ze voeren met andere imperialistische blokken. Willen ze hun monopolies sterk houden en bepaalde markten blijven domineren, dan moet de Europese ‘kenniseconomie’ versterkt worden en moet deze flexibel zijn aan de behoeften van deze markt.

De Bolognaverklaring heeft niet alleen tot doel gehad om een Europese hoger onderwijsruimte te creëren, maar er vooral voor te zorgen dat er allerlei barrières ontstaan voor bijvoorbeeld de transfer van studiepunten uit het buitenland naar Europa. Credits, cijfers en andersoortige studieresultaten worden in de Europese ruimte vaak niet geaccepteerd of moeten door Europese instellingen worden gevalideerd. Andersom is het vaak wél zo dat mensen met een diploma uit bijvoorbeeld Nederland, Duitsland, Italië etc. meteen een gevalideerd diploma of certificaat buiten de Europese ruimte kunnen gebruiken als gevalideerd product. Op deze manier probeert Europa getalenteerde jongeren en volwassenen naar Europa te lokken en vooral daar te houden.6 Het is overigens juist in deze context interessant om te benoemen dat het hele bachelor-master systeem bijna één-op-één is overgenomen van het Noord-Amerikaanse en Britse onderwijssysteem. Met die landen zijn er dan vaak weer overeenkomsten waardoor transfers juist heel simpel zijn om te rekenen. Europa laat hiermee duidelijk zien hoe zij verbonden is met het Noord-Amerikaanse kapitaal.

In de Europese context lijkt het op het eerste gezicht zo te zijn dat universiteiten en hogescholen daardoor een “vergelijkbaar belang” zouden hebben. Maar niets is minder waar. Juist binnen de Europese ruimte wordt heftig geconcurreerd om de hoogste plek op allerlei ranglijsten en internationale samenwerkingen te bewerkstelligen. De ranglijsten voor Europese universiteiten worden daarnaast vaak samengesteld aan de hand van extreem nauwe richtlijnen: de hoeveelheid geproduceerde papers, hoeveel die papers geciteerd worden en de “academische reputatie”. De cirkelredenering van deze metrics is meteen duidelijk: wie de meeste middelen heeft en duurste samenwerkingen heeft, heeft automatisch een hoogstaande academische reputatie, of andersom. Hoewel andere ranglijsten proberen meer variabelen te introduceren, gaan ze voorbij aan een cruciaal punt: de ongelijkheid tussen universiteiten is afhankelijk van hun plek in de imperialistische wereldorde. Er is namelijk niet alleen concurrentie ontstaan tussen de universiteiten, maar ook tussen studenten. Een diploma van een topuniversiteit is vaak een garantie voor een goede baan, een rijk netwerk en de beste middelen op de arbeidsmarkt. “Diploma-inflatie” zoals het bekend staat, heeft vaak te maken met die concurrentie positie die een universiteit kan bemachtigen in die imperialistische orde. Zo is een diploma uiteindelijk een waar geworden waarover geconcurreerd en gevochten wordt – onderwijs is in het kapitalisme op deze manier steeds meer een product geworden die de onderlinge ongelijke verhoudingen reproduceert. Maar, dit was niet altijd al zo.

Universiteiten als private diploma-fabrieken

De verwachting van de Nederlandse staat is dat universiteiten en hogescholen steeds meer gaan functioneren als private bedrijven. De concurrentie tussen onderwijsinstellingen wordt bijvoorbeeld bevorderd doordat de geldstromen voor onderwijsinstellingen gekoppeld worden aan de kwantiteit en kwaliteit van de ‘diensten’ die ze leveren. Het onderwijs, maar ook het onderzoek dat hoger onderwijsinstellingen uitvoeren, wordt geëvalueerd op basis van marktcriteria, waarbij opleidingen worden beoordeeld - en zelfs opgezet of opgeheven - op basis van of ze ‘rendabel’ zijn. Op 28 mei bijvoorbeeld in een openbare vergadering tussen de ondernemingsraad, CvB en de bèta faculteit van de VU in Amsterdam, kwam herhaaldelijk het argument van een laag ‘marktaandeel’ van Aardwetenschappen als rechtvaardiging voor de sluiting van de afdeling naar voren.

Voor iedere ingeschreven student krijgt een onderwijsinstelling een deel van het landelijk budget voor hoger onderwijs. Daarnaast krijgen universiteiten en hogescholen ook een bonus voor elke student die bij hun afstudeert. Het bedrag dat ze per afgestudeerde student krijgen, staat echter al vast, ongeacht hoe lang deze student over de opleiding zou doen. Dit is voor onderwijsinstellingen een probleem, want in realiteit zijn opleidingen vaak duurder dan het wettelijk vastgesteld collegegeld.7 Met elk jaar dat een student dus langer dan nominaal studeert, verliezen onderwijsinstellingen geld. Het systeem stimuleert onderwijsinstellingen niet alleen om zo veel mogelijk studenten aan te trekken, maar ook om hun zo snel mogelijk te laten afstuderen. Studenten worden gereduceerd tot een klant. Niet alleen worden onderwijsinstellingen gestimuleerd om zo snel mogelijk studenten door hun studie te jagen, ook moeten ze de competitie met elkaar aangaan voor studentenaantallen. Hoe meer studenten je ingeschreven hebt, des te groter is jouw deel van het budget. Niet alleen doen hogescholen en universiteiten hun best om op hetzelfde aantal studenten te blijven, ze moeten juist ook blijven groeien. Kosten voor het onderwijs stijgen alleen maar en daarnaast willen instellingen niet achter te komen staan op hun rivalen. De competitie tussen onderwijsinstellingen is afgelopen jaren alleen maar aangescherpt.

Het onderwijsbudget is de afgelopen jaren alleen maar gekrompen en de hoeveelheid studenten gestegen. Onderwijsinstellingen worden bewust onvoldoende gefinancierd vanuit de overheid. Want hoewel het kapitaal belang heeft bij goed opgeleide arbeidskrachten, kost onderwijs ook geld. Zeker nu er tientallen miljarden wordt geïnvesteerd in Defensie en de oorlogsindustrie moet het onderwijs het veld ruimen. Er wordt op allerlei manieren gepoogd om instellingen goedkoper te maken, van essentiële diensten schrappen tot het weigeren om docenten een vast contract aan te bieden. Waar dit niet kan, vindt er een poging plaats de kosten voor het onderwijs steeds meer op de schouders van de werkende mensen te leggen. Zo pogen de werkgevers bijvoorbeeld geld vanuit de overheid wat bestempeld is voor loonsverhoging i.v.m. inflatie te gebruiken om de bezuinigingen te dekken. We zien dit ook in het feit dat collegegeld met 500 euro verhoogd wordt in drie jaar, maar de lonen en basisbeurs niet gekoppeld zijn aan de inflatie. Hierdoor wordt studeren netto duurder. Maar nog sterker zien we deze ontwikkeling in de ontmanteling van het studiefinancieringsstelsel. Door de basisbeurs eerst af te schaffen en nu zo klein mogelijk te houden, wordt een van de grootste kostenposten van het onderwijssysteem aangepakt.

Het structureel onvoldoende financieren van onderwijsinstellingen heeft ook een tweede reden. Als het geld niet kan komen vanuit de staat of studenten zelf, kijken onderwijsinstellingen naar de “derde” geldstromen, ofwel geld uit het bedrijfsleven. Hiermee wordt steeds meer ruimte gegeven aan alternatieve geldstromen waar private belangen achter schuilen. Onderzoeksprojecten, docenten, en zelfs hele gebouwen worden gefinancierd door bedrijven waarmee ze steeds meer invloed krijgen op onderwijsinstellingen. Zo zien we in sommige gevallen dat private bedrijven formeel het recht hebben om het curriculum van bachelor- en masterstudenten te beïnvloeden. Of zo adviseerde de adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie voor universiteiten dat het gat van de bezuinigingen deels gedekt kon worden door meer samen te werken met defensie.8 Onderwijs en kapitaal raken zo steeds meer vervlochten. Alleen de projecten die rendabel zijn of private belangen dienen worden gefinancierd. Dit zagen we de afgelopen maanden al toen Nederlandse universiteiten weigerden hun banden met Israëlische onderwijsinstellingen te verbreken, omdat dit ook zou betekenen dat ze uit lucratieve gedeelde onderzoeksprojecten en opdrachten zouden moeten stappen. Er komt hier een belangrijke contradictie naar voren in de zin dat particuliere bedrijven vertrouwen op een goed opgeleide en dus zeer productieve beroepsbevolking, maar een eigenbelang hebben in de vorm van winst die de loonkosten drukt. De druk van belastingen op dat loon, waarvan sommige publieke voorzieningen worden gefinancierd is daarom voor hen onwenselijk. Bedrijven kunnen dit tot op zekere hoogte omzeilen als het openbaar onderwijs wordt gefinancierd uit private middelen, wat zij zien als investeringen in hun eigen onderneming.

De belangen van de medewerkers en studenten vs. de CvB’s

In dit kader van verdere verslechtering van het hoger onderwijs en de algemene trend van bezuinigingen, zijn de huidige ontwikkelingen dus eigenlijk geen verrassing. Maar het is belangrijk om even stil te staan bij de rol van de CvB’s van universiteiten en hogescholen, omdat die de uitvoerders zijn van de richtlijnen van de overheid, oftewel de “managers” van het toegekende budget. De te hoge werkdruk en de toenemende studentenaantallen is hierin een goed voorbeeld.

Met soms honderden studenten per docent hebben leraren vaak minder dan een uur per student de tijd om het werk van een hele cursus te beoordelen. Dit is bij lange na niet genoeg tijd om dit goed te bekijken en er feedback op te geven. Docenten worden met veel te veel nakijkwerk opgezadeld om binnen de contractuele uren te beoordelen wat noodzakelijk slecht gecompenseerd overwerk betekent. Wie zijn vaak degene die dit nakijkwerk moeten verrichten? Juist, de junior docenten en TA’s (onderwijs assistenten). Dat zijn de docenten die gebruikt worden als “flexibele schil” in het hoger onderwijs omdat ze maximaal vier jaar in dienst kunnen zijn en nauwelijks een vast contract krijgen. Tijdens verschillende CAO onderhandelingen heeft UNL zich heftig verzet tegen het garanderen van vaste contracten voor deze grote groep docenten, die het merendeel van het nakijkwerk onderneemt. In plaats van meer docenten aannemen op vaste basis, is er op initiatief van de CvB’s een heel systeem van flexibele werkkrachten opgetuigd. Dit varieert van het aannemen van jonge leerkrachten of studentassistenten die slechts een beperkte vooropleiding hebben gehad in het lesgeven tot het uitgeven van onderwijscertificaten voor studenten. Daarbij moeten zij rigide antwoordmodellen ontwikkelen zoals meerkeuze-examens en eenvoudige opdrachten, om het gebrek aan tijd om uitgebreidere toetsvormen te beoordelen te compenseren. Dit verstikt originaliteit en creativiteit ten gunste van wat makkelijker en sneller te beoordelen is. Ook actieve leermodellen worden ondermijnd. De meest betekenisvolle tijd in het leerproces is de tijd tussen de leerkracht en de leerling. Actief leren betekent niet alleen dat leerlingen verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun leerproces, maar ook dat ze de begeleiding moeten krijgen om dit te kunnen doen. Combineer dit met groepsgroottes van een aantal honderd studenten en het einde is zoek. Tegen de tijd dat docenten hun potentieel op het gebied van vaardigheid, inzicht en comfort in het lesgeven beginnen te bereiken, moeten ze vaak vertrekken om op een andere instelling opnieuw te beginnen. Ten gunste van Nederlands kapitaal gaat de kwaliteit van het onderwijs naar beneden en pogingen tot verbetering worden actief bevochten door de CvB’s.

Uit dit voorbeeld blijkt maar weer dat de CvB’s niet alleen arbeidstechnisch maar ook praktisch altijd aan de kant van de Nederlandse staat zullen staan. Zij zijn zeer beperkt in de steun die ze kunnen geven aan medewerkers op basis van een vermeend “anti-kabinet” houding, omdat ze tegelijkertijd ervoor moeten zorgen dat ze hun zaken op orde hebben (het budget managen en tegelijkertijd meer inkomsten garanderen). De CvB’s vertegenwoordigen namens de staat de belangen van de kapitalisten en zo zal een bondgenootschap tussen medewerkers en CvB’s neerkomen op een vorm van klassen collaboratie, het is daarom des te belangrijker dat de medewerkers en studenten hun eigen strijd voeren.

Uit het defensief, voor een strijdbare beweging in het hoger onderwijs!

Goed, tot zover een korte schets van de situatie van de bezuinigen en de rol van de CvB’s in dit geheel. Tijd om de balans op te maken uit de estafettestakingen en de belangrijke lessen om vooruit te kijken in deze sector.

  1. De sector is in staat om krachtig en strijdbaar op te treden, mits de vakbonden een consequente proactieve en leidende rol innemen – met 16.000 werknemers en circa 340.000 studenten heeft deze sector een enorm potentieel voor actie.
  2. In de vakbond moeten posities die klassencollaboratie bevorderen worden bestreden, naast het uitbouwen van actievere deelname aan de strijd
  3. Op de afdelingen moeten werknemers en studenten gezamenlijk geactiveerd worden om duurzaam actief te worden in de (studenten)vakbonden
  4. Een bondgenootschap tussen de medewerkers en studenten is noodzakelijk omdat ze elkaar voeden en inspireren in het verbreden en verdiepen van de strijd (zie bijv. de Palestina-beweging in het HO)
  5. De CvB’s, en specifieker UNL, kunnen alleen onder hele specifieke voorwaarden een tijdelijke bondgenoot zijn; de vakbonds- en politieke beweging moet op termijn onafhankelijk kunnen optreden voor de belangen van medewerkers en studenten
  6. Een discussie moet op gang gebracht worden aan de HO instellingen over:
    - de structuur van de financiering van het onderwijs
    - hoe te organiseren aan de basis op afdelingen
    - de bezuinigingen in Europees perspectief
    - de rol van het onderwijs in het kapitalisme
    - hoe de democratische werkingen op hoger onderwijsinstellingen functioneren en uitgebreid kunnen worden door strijd.

Dat laatste punt heeft betrekking op een belangrijke kwestie die in dit stuk geen aandacht heeft gekregen. Namelijk de rol van de ondernemingsraad, de deelraden van faculteiten en de studentenraden die ingebed zijn in de organisatie van hoger onderwijsinstellingen. Hoewel ze een belangrijke rol vervullen in het hoger onderwijs met betrekking tot het betrokken raken bij het beleid van de instellingen, hebben ze slechts een beperkte rol aangezien vaak het maximaal haalbare van hun mandaat het uitstellen van beslissingen en het adviseren op processen betreft. In de toekomst zal hier een apart stuk over geschreven moeten worden in het kader van een algemener vraagstuk: de democratie op hoger onderwijsinstellingen en bedrijven in het algemeen. Juist omdat de universiteiten momenteel in het proces zitten van steeds meer opereren als een privaat bedrijf is dit een heel interessante kwestie waar collectief naar gekeken moet worden.


Gabriel werkt in het hoger onderwijs en is kaderlid van de FNV

  1. Bron: CBS https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2007/19/organisatiegraad-van-werknemers-1995-2004-2006
    https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/25/wie-is-er-nog-lid-van-een-vakbond-
  2. De voorgestelde wet “internationalisering in balans” is een voorstel van de vorige kabinetscoalitie in 2023 om de hoeveelheid internationale studenten terug te brengen door taalvereisten voor opleidingen uitsluitend Nederlands te maken. De wet is nog niet aangenomen door de 2e kamer (mei ’25). Zie ook: https://www.universiteitenvannederland.nl/actueel/nieuws/universiteiten-gaan-zelf-internationalisering-verder-in-balans-brengen
  3. https://nos.nl/artikel/2555465-universiteit-twente-bezuinigt-en-ontslaat-46-medewerkers-genadeloos
    https://bron.fontys.nl/studenten-zeeland-staken-om-ontslagen-uni-medewerkers/
  4. https://www.letterenfonds.nl/actueel/sluiting-talenstudies-bedreigt-de-kwaliteit-en-diversiteit-van-de-literatuur-in-nederland
  5. https://education.ec.europa.eu/nl/education-levels/higher-education/inclusive-and-connected-higher-education/bologna-process
  6. https://education.ec.europa.eu/nl/education-levels/higher-education/inclusive-and-connected-higher-education/european-credit-transfer-and-accumulation-system
  7. https://www.scienceguide.nl/wp-content/uploads/2019/01/1406535BekostigingssystematiekHOeindrapport27augustus2018-1.pdf
  8. https://www.awti.nl/documenten/adviezen/2024/10/kennisoffensief-voor-defensie/kennisoffensief-voor-defensie

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die maandelijks verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!