Skip navigation
Economie

Over de oorzaken van inflatie

Dit artikel verscheen in de editie van Manifest van woensdag 28 september 2022

Placeholder

We hebben het allemaal gemerkt de afgelopen maanden: de prijzen zijn enorm gestegen. Niet alleen van energie, maar ook van dagelijkse boodschappen. In de media wordt steeds herhaald dat het komt door de oorlog in Oekraïne. Voor het gemak vergeten ze even dat de inflatie (prijsstijgingen) al vóór de oorlog was ingezet. Dus wat zijn precies de mechanismes die leiden tot de enorme inflatie? We plaatsen hieronder een artikel dat ingaat op wat inflatie precies is en hoe het wordt veroorzaakt.

Klaus Müller

De inflatie neemt toe, in Duitsland, Europa, de Verenigde Staten en elders. De term inflatie komt van het Latijnse ‘inflare’ en betekent opblazen. De geldvoorraad zwelt aan en de prijzen van goederen en diensten stijgen. Inflatie is een normaal verschijnsel in monetaire systemen met papiergeld en betekent dan dat het prijspeil stijgt en dus de kosten van levensonderhoud toenemen, en dat de koopkracht van het geld daalt, geldontwaarding dus (in Nederland wordt de inflatie door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekend via het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, nvdr). Economen maken onderscheid tussen vraaginflatie en aanbodinflatie: óf een vraaggedreven geldoverschot leidt tot stijgende prijzen, óf de prijzen worden opgestuwd door de productiekosten. Naar gelang van de sterkte van de prijsstijging maakt men onderscheid tussen kruipende, dravende en galopperende inflatie, naar gelang van de duur tussen tijdelijke en permanente inflatie, naar gelang van de geografische oorsprong tussen geïmporteerde en binnenlandse inflatie, en naar gelang van de regelgevingsaspecten tussen open en onderdrukte inflatie. Maar waarom stijgen de prijzen eigenlijk?

Hoe is het mogelijk dat in Duitsland een liter diesel in 2020 gemiddeld voor €1,10 te koop was en dat men twee jaar later twee keer zoveel moet betalen? Is de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd voor de productie van brandstof verdubbeld? In 1990 kostte een liter diesel 50 cent, 32 jaar later vijf keer zoveel. Zijn de kosten of de vraag zo snel gestegen? Nee, de enorm gestegen grondstof- en energieprijzen tijdens de oorlog in Oekraïne in 2022, maar ook al daarvóór, hebben niets te maken met stijgende productiekosten – daar was geen sprake van – en zijn ook niet het gevolg van, zoals herhaaldelijk wordt beweerd, een plotseling gestegen vraag – althans niet van een reële vraag. Duitsland bijvoorbeeld, produceert meer tarwe en gerst dan het verbruikt. Desondanks zijn de tarweprijzen sinds april 2021 met 70 procent gestegen en liepen dit voorjaar soms al op tot €400 per ton.

De prijzen zijn het resultaat van speculatie. Grondstoffen worden verhandeld op grondstoffenbeurzen. Grondstoffenmarkten zijn sinds jaar en dag een van de belangrijkste speelterreinen voor financiële weddenschappen. De termijnhandel voor seizoensgebonden producten heeft een lange traditie. De boer kan het gewas dat nog op het veld staat, verkopen als hij vreest dat de prijzen zullen gaan dalen. Zo kan het gebeuren dat grondstoffencontracten tot hun vervaldatum op de beurs tot wel 500.000 keer worden verkocht, met elke keer een stijging van de prijs. Wie verwacht dat de prijzen in de toekomst hoger zullen zijn, koopt vandaag om later met winst te kunnen verkopen. De speculatieve vraag stijgt en drijft de prijzen op tot waar speculanten ze willen hebben, omhoog dus. Zo stijgen de wereldmarktprijzen voor graan, andere grondstoffen en basisvoedingsmiddelen met fatale gevolgen voor aanbod en productie. Voor tweecijferige rendementsdoelen van speculanten lijden wereldwijd meer dan een miljard mensen honger en betalen miljarden mensen buitensporig hoge prijzen, die niets te maken hebben met de effectieve vraag of de productiekosten. Torenhoge benzine-, grondstof- en energieprijzen vullen intussen de kassen van de concerns.

Vraag en inflatie

De meest oppervlakkige van alle denkbare verklaringen is dat de prijzen stijgen, omdat de vraag is toegenomen. Vaak wordt er dan aan toegevoegd: vooral die van de Chinezen. Het antwoord op een eenvoudige economische vraag wordt zo gekoppeld aan de gebruikelijke neiging om een zondebok aan te wijzen. Is er iemand die serieus gelooft dat de huidige, enorme prijsstijgingen voor bijna alle producten – met name energie, elektriciteit, benzine en voedsel – iets te maken hebben met een toename in de vraag ernaar? Waarom zou de vraag zijn toegenomen bij mensen met lage inkomens, die misschien wel extra behoeften hebben, maar bij gebrek aan geld helemaal niet kunnen kopen wat zij willen of nodig hebben? Waarom zou de vraag stijgen bij mensen met een hoog inkomen en een groot vermogen, die ruim voldoende voorzien zijn van consumptiegoederen? Zij hebben niet veel extra behoeften. En als dat zo was, waarom denken de ‘deskundigen’ er dan niet aan om de immense goederenoverschotten aan te spreken en de niet-benutte productiecapaciteiten te gebruiken? Daar is een reden voor: de prijsopdrijvers – de kapitalisten en monopolies – moeten uit de wind gehouden worden. Daarom wordt een ‘natuurwettelijk’ verband tussen vraag en prijzen verzonnen. Het gaat er niet om de oorzaken serieus te onderzoeken, maar om diegenen voor de exploderende prijzen verantwoordelijk te maken, die ze moeten betalen: de consumenten die door de hogere prijzen van hun reëel inkomen worden beroofd, en een beetje ook de staat, die zich in de schulden steekt. En dit alles om de werkelijke veroorzakers van de prijsstijging vrij te pleiten – een wel erg doorzichtige opzet. Als inflatoire prijsstijgingen het gevolg zouden zijn van een toegenomen vraag, dan zouden bijvoorbeeld automobilisten bij benzinestations, net als op een veiling, moeten proberen elkaar te overbieden om hun tank te kunnen vullen met de begeerde brandstof. Maar dat doen ze niet; ze moeten de daar aangegeven prijzen aanvaarden. De oliemaatschappijen bepalen de prijzen, en een vermeende stijging van de vraag is slechts een excuus om ze te verhogen. Geldt dit ook voor ‘aanbodinflatie’? Hier zou de impuls tot prijsverhoging van de aanbieders moeten komen. Dus toch van de kapitalisten?

Kosten en inflatie

Hogere materiaal- en/of loonkosten, alsook hogere belastingen drijven de prijzen op en daartegen kan geen enkele ondernemer iets doen (zo bestaat in Nederland de brandstofprijs voor bijna 60 procent uit accijns en btw, nvdr). Het is gebruikelijk dat de kapitalisten de prijsstijgingen proberen te rechtvaardigen door te verwijzen naar gestegen kosten. Zij hopen dat daarmee deze impopulaire maatregel op begrip kan rekenen. De fundamentele oorzaak van inflatie is echter een andere: bedrijven verhogen de prijzen omdat zij hun winsten willen verhogen. En als de materiaalkosten inderdaad zijn gestegen, dan is daarnaar verwijzen geen verklaring voor de inflatie, maar laat zien hoe de ‘deskundigen’ rondjes draaien. Veel economische commentatoren volstaan met te zeggen dat de inflatie is gestegen omdat de grondstoffenprijzen zijn gestegen, dus de prijzen gaan omhoog omdat de prijzen omhoog gaan. Zo wordt inflatie uit zichzelf verklaard! Toch bevat deze redenering een kern van waarheid: de inflatie wordt immers gemeten aan de hand van de kosten van levensonderhoud. En die gaan almaar omhoog, omdat de hogere grondstoffenprijzen worden doorberekend in de daaruit vervaardigde goederen. Maar dat is niet de vraag. De vraag moet zijn waarom de grondstoffenprijzen zijn gestegen. Ook hier zijn zelden een plotselinge stijging van de vraag, een tekort in het aanbod of een stijging van de productiekosten de oorzaak.

Waarom zouden de kosten van de grondstoffenproductie stijgen? Dit is hoogstens denkbaar bij de overgang naar de ontginning van moeilijker winbare voorraden. Maar in de meeste gevallen zijn de kosten voor de winning van de grondstoffen niet gestegen. Productiviteitsstijgingen hebben deze vaak zelfs verminderd. En wie vertrouwd is met de praktijk van de kostprijsberekening van bedrijven, die weet dat de materiaalkosten niet worden bepaald door uit te gaan van de reeds betaalde inkoopprijzen, maar op basis van de verwachte prijzen. Wanneer ondernemers hun kosten berekenen, dan gaan zij uit van hogere toekomstige inkoopprijzen dan waarvoor ze inmiddels hebben ingekocht. Doorslaggevend is hier de hoop op vette winsten. De prijzen stijgen niet omdat de kosten zijn gestegen, maar de kosten stijgen omdat verwacht wordt dat de prijzen zullen stijgen en omdat de aanbieders hoge winstmarges berekenen die verborgen zitten in de berekende, maar nog niet gemaakte kosten.

Het meest gebruikte argument van de kant van de burgerlijke economen is dat hogere lonen de arbeidskosten per eenheid product verhogen en dat de kapitalistische aanbieders daartegen niets anders kunnen doen dan de prijzen verhogen, of zij dat nu willen of niet. De loon-prijsspiraal, een van de populairste kreten van de hedendaagse economen, is reeds eeuwen geleden door hun grote voorgangers als onzin afgedaan: “Het is dan ook de grote verdienste geweest van Ricardo,” schrijft Marx lovend, “dat hij in zijn in 1817 gepubliceerde werk Over de beginselen van de politieke economie de oude, gangbare en versleten drogreden, volgens welke ‘het arbeidsloon de prijzen bepaalt’, van de grond af aan tenietdeed, een drogreden, die [ook] Adam Smith en zijn Franse voorgangers in de werkelijk wetenschappelijke gedeelten van hun onderzoekingen hadden versmaad...” (Loon, prijs en winst, 1865). Door hogere lonen zouden de prijzen moeten stijgen. Stijgende prijzen dwingen de arbeiders te strijden voor hogere lonen, omdat zij hun consumptieniveau willen verdedigen. Lonen en prijzen schommelen zo in een eindeloze spiraal samen in opwaartse richting.

Waarom worden zo velen overtuigd door deze argumentatie? De loon-prijsspiraal is zo oud als het kapitalisme en was zelfs in de arbeidersbeweging gebruikelijk. De Franse econoom en socioloog Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) en Ferdinand Lassalle (1825-1864), een van de leiders van de vroege Duitse arbeidersbeweging, waren van mening dat het verhogen van het arbeidsloon geen zoden aan de dijk zette. “Iedere stijging van de lonen kan geen andere uitwerking hebben dan het stijgen van de prijs van graan, van wijn enz., d.w.z. de uitwerking van duurte. Want wat is het loon? Het is de kostprijs van het graan, enz.; het is de integrale prijs van ieder ding. [...] Het is onmogelijk, verklaar ik, dat stakingen die loonsverhogingen tot gevolg hebben, niet op een algemene prijsstijging uitlopen, dat is even zeker als dat twee keer twee vier is.” Marx, die deze woorden van Proudhon citeert in De armoede van de filosofie (1847), voegt eraan toe: “Wij bestrijden al deze beweringen, behalve die, dat twee maal twee vier is.” Als de lonen in het bedrijf evenveel stijgen als de productiviteit, dan nemen de loonkosten niet toe; de winst per eenheid product blijft gelijk, de loonsverhoging was kostenneutraal. Alleen wanneer de loonkosten stijgen en de prijzen, de overige kosten en de productiviteit gelijk blijven, daalt de winst. En juist dat moet worden voorkomen.

Winst en inflatie

Hier zijn we dan op de belangrijkste oorzaak van de inflatie gestoten. Door de burgerlijke economie weliswaar beschaamd vermeld in de context van ‘aanbodinflatie’, maar vervolgens altijd ruimhartig overgeslagen alsof ze niet de moeite van het vermelden waard was: ‘winstgedreven inflatie’ (profit-push inflation). De kapitalistische aanbieders berekenen enorme winstmarges, simpel gezegd het verschil tussen verkoopprijs en kostprijs. Volgens de statistieken voor de Duitse detailhandel bedragen deze marges gemiddeld meer dan 30%. Dit is de werkelijke oorzaak van de opwaartse druk op de prijzen: de aanhoudende en onverzadigbare winstzucht. Hoe hoger de winst, hoe beter. Hij kan nooit hoog genoeg zijn. Tekort in het aanbod en stijging van de vraag, loonstijging, vermeende of reële stijging van materiaal- en andere kosten dienen als weinig geloofwaardige voorwendsels. De kapitalisten hebben er begrijpelijk belang bij hun soms exorbitante winstmarges te verzwijgen. We moeten afgaan op schattingen. Een paar Adidas-schoenen, in de winkel voor €100 verkocht, wordt in lagelonenlanden voor minder dan €10 geproduceerd. In Tsjechië kost een flesje bier 30 kronen. Het kost 0,65 kronen om het te produceren. De rest zijn ‘transactiekosten’ die in rekening worden gebracht voor reclame en, uiteraard, voor winst. En zo is het overal. Hoeveel zou het kosten om een middenklasse-auto te produceren? €2.000, €3.000 of €5.000? Hij wordt verkocht voor €40.000. Het verschil betreft de overige kosten, maar is ook de bron van miljarden euro's winst.

Monopoliemacht

De prijsdynamiek is het gevolg van het feit dat monopolies en oligopolies hun machtspositie in bijna alle bedrijfstakken hebben gevestigd. De concentratie en centralisatie van het kapitaal openen nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van de productiekrachten, maar bevorderen tegelijkertijd de daling van de winstvoet doordat de inzet van arbeid ten opzichte van het vast kapitaal verminderd wordt. Monopolies verzetten zich hiertegen. Op grond van hun macht stellen zij hoge prijzen vast en eigenen zich zo grotere delen van het nationaal inkomen toe. Cruciaal is dat de daling van de winstvoet – de verhouding tussen winst en totaal kapitaal – inflatie veroorzaakt wanneer de monopoliemacht groot is. Met stijgende prijzen verzekeren monopolies zich van hoge winsten. In plaats van de overtollige producten tegen lage prijzen te verkopen, zoals niet-monopolistische bedrijven vroeger deden, geven monopolies er de voorkeur aan een deel van hun productiecapaciteit niet te benutten. De kosten van deze niet-benutte capaciteit worden opgeteld bij de kosten van de producten die met de wel-benutte capaciteit worden vervaardigd. Ook daarom stijgen de prijzen. Monopolies ondermijnen permanent het prijsmechanisme van vraag en aanbod. Ze beperken hun aanbod om de prijzen hoog te houden. Hoge prijzen verlagen op hun beurt de reële lonen en verminderen de vraag naar consumptiegoederen. Hierdoor daalt de vraag naar productiemiddelen voor sectoren die consumptiegoederen produceren. Stagnerende of dalende productie, afnemende investeringen, onderbenutting van de productiecapaciteit en hoge werkloosheid zijn de gevolgen. Het samenvallen van economische stagnatie en inflatie – verschijnselen die elkaar onder het kapitalisme van de vrije concurrentie grotendeels uitsloten – wordt gevat onder de term ‘stagflatie’, die waarschijnlijk voor het eerst verscheen in de Economist van 5 september 1970. De winstdrang van het monopoliekapitaal stuit altijd weer op de relatieve beperktheid van de markt, maar door hun macht kunnen de monopolies ontsnappen aan de prijsdruk van overproductie. Monopolies gaan niet langer de tendens van overaanbod en relatieve marktverzadiging onder de rijkere bevolkingsgroepen tegen door de prijzen van de rivalen te onderbieden, zoals dat kenmerkend was voor het kapitalisme van de vrije concurrentie. Dat zou de winsten decimeren. Prijsonderbieding, het klassieke instrument in de concurrentiestrijd, wordt vervangen door productconcurrentie. Nieuwe producten en voortdurende veranderingen in producten dwingen tot hoge uitgaven voor onderzoek, reclame en het ‘bewerken’ van de markt. Dat is kostenintensief en heeft een prijsopdrijvend effect.


RotFuchs, mei 2022. Vertaling en bewerking: Louis Wilms.

Noot van de redactie

Het artikel laat heel goed zien hoe de oorzaak van de inflatie in het kapitalisme ligt bij de winsthonger van het kapitaal, en niet – zoals de burgerlijke economen stellen – bij de arbeidersklasse, die zogenaamd de productiekosten zou opvoeren door te veel loon te eisen of die de vraag zou doen toenemen door meer producten te kopen. Het artikel geeft zo heel goed de kern weer van het mechanisme achter de inflatie. Dat neemt echter niet weg dat er ook een reeks andere meer specifieke factoren zijn die bijdragen aan de inflatie waar we op dit moment mee te maken hebben. Voorbeelden zijn de enorme hoeveelheden geld die door de EU en de burgerlijke regeringen in de economie zijn gepompt als antwoord op de kapitalistische economische crisis van 2020, wat tot geldontwaarding leidt. Maar ook de invoering van allerlei belastingen (vaak onder het mom van duurzaamheid), de oorlog in Oekraïne, de sancties tegen Rusland en andere factoren hebben effecten op de prijzen.

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!