Skip navigation
Fascisme

Waarom het neoliberalisme de neofascisten nodig heeft

Dit artikel verscheen in de editie van Manifest van woensdag 16 februari 2022

Placeholder

Vier decennia geleden begon de neoliberale globalisering met de hervorming van de wereldorde. Sindsdien heeft ze, conform haar agenda, arbeidsrechten afgebroken, strenge grenzen opgelegd aan begrotingstekorten, enorme belastingkortingen en financiële reddingsoperaties aan het grootkapitaal verleend, lokale productie opgeofferd voor multinationale aanbodketens en publiek eigendom geprivatiseerd tegen dumpprijzen.

Het resultaat vandaag is een pervers regime dat gekenmerkt wordt door het vrije verkeer van kapitaal, dat relatief moeiteloos over internationale grenzen heen beweegt, terwijl tegelijkertijd het vrije verkeer van mensen genadeloos onder controle gehouden wordt door een scherpe toename van de inkomensongelijkheid en een gestage uitholling van de democratie. Los van wie aan de macht komt en los van welke beloften vóór de verkiezingen gedaan worden, steeds wordt hetzelfde economisch beleid gevoerd. Omdat kapitaal, en met name financieel kapitaal, een land massaal en op extreem korte termijn kan verlaten – met als gevolg een acute financiële crisis als het ‘vertrouwen’ in dat land ondermijnd is – zijn regeringen huiverig om de bestaande situatie te veranderen; ze voeren een beleid dat gunstig is voor het financieel kapitaal en dat door dit kapitaal zelfs wordt geëist. Kortom, de soevereiniteit van de bevolking wordt vervangen door de soevereiniteit van het mondiaal financieel kapitaal en de nationale ondernemingen die daarvan onderdeel uitmaken.

Deze inperking van de democratie wordt door de politieke en economische elites meestal gerechtvaardigd door te stellen dat neoliberaal economisch beleid leidt tot een hogere groei van het bruto binnenlands product (bbp) – het hoogste doel voor elk beleid. En inderdaad, in veel landen, m.n. in Azië, heeft het neoliberale tijdperk een merkbaar hogere groei opgeleverd dan in de eerdere periode van dirigisme. Een dergelijke groei komt natuurlijk nauwelijks ten goede aan de meerderheid van de bevolking: eigenlijk is neoliberaal beleid zelfs sterker gekoppeld aan de groei van de inkomensongelijkheid dan aan die van het bbp. Maar de neoliberalen hebben een krachtig antwoord op dit bezwaar bedacht: een toename in de inkomensongelijkheid moet beschouwd worden als een acceptabele prijs voor hogere groei, want die zou nog steeds een absolute verbetering in de omstandigheden van de minstbedeelden kunnen betekenen. Het fundamentele ideologische idee van het neoliberalisme is dat groei, zoals bij de vloed, alle boten optilt, ook al stijgen sommige boten meer dan andere.

Er is voor deze stelling misschien geen beter tegenvoorbeeld dan India, waar in 1991 het neoliberaal beleid werd geïntroduceerd – met al snel daarna zowel een dramatische toename van de ongelijkheid als tegelijkertijd een toename van de absolute armoede en een decimering van de boerenlandbouw. Na meer dan zes decennia van hoge inkomstenbelasting was in 1982 de rijkste één procent van de verdieners goed voor slechts zes procent van het nationaal inkomen. In 2014 was dit cijfer opgelopen tot 22 procent, het hoogste in een eeuw. Ondertussen was de armoede ook gestegen, zowel op het platteland als in de steden: van 58 resp. 57 procent in 1993-94 naar 68 resp. 65 procent in 2011-12.

Ondanks deze en andere barsten in het argument van het opkomend getij, die tegen het einde van de vorige eeuw maar al te duidelijk waren geworden, behield het verhaal dat het neoliberalisme goed was voor iedereen, om tenminste twee redenen een zekere geldigheid tot het begin van de 21ste eeuw. Allereerst werd gezegd dat de neoliberale globalisering had bijgedragen aan de opmerkelijke vermindering van de armoede in China en dat het een belangrijk deel van de mondiale middenklasse nu goed gaat: haar mogelijkheden zijn toegenomen dankzij de outsourcing van een reeks van activiteiten vanuit de ontwikkelde landen en een stijging van haar aandeel in het economisch surplus als gevolg van achterblijvende lonen en toegenomen productiviteit van de arbeidersklasse. De tweede reden is dat zelfs zij die getroffen werden door het neoliberale regime, vaak bleven hopen dat voortgaande hoge groei vroeger of later naar hen zou ‘doorsijpelen’ – een hoop die constant gevoed werd door een media-establishment dat gedomineerd wordt door de midden- en hogere klassen.

Deze hoop vervloog echter overduidelijk, toen de hoge groeifase van het neoliberaal kapitalisme in 2008 eindigde met het uiteenspatten van de Amerikaanse huizenbubbel en een langdurige crisis en stagnatie in de wereldeconomie begonnen. Toen de oude steunpilaar van de doorsijpeleconomie zijn geloofwaardigheid verloor, was iets nieuws nodig om het neoliberale regime politiek te ondersteunen. De oplossing kwam in de vorm van een alliantie tussen het mondiaal geïntegreerd ondernemerskapitaal en lokale fascistische elementen.

Deze dynamiek heeft zich overal op de wereld voorgedaan, van de opkomst van Narendra Modi in India en Jair Bolsonaro in Brazilië tot Donald Trump in de Verenigde Staten. Sommige waarnemers leiden uit aspecten van de Trump-regering – zoals zijn protectionistische voorstellen en zijn steun voor Brexit – af dat het neofascisme afscheid heeft genomen van het neoliberalisme. Maar deze analyse overdrijft het belang van Trumps breuk met de neoliberale orthodoxie en veronachtzaamt tegelijkertijd het kenmerkend verband tussen neofascisme en neoliberalisme in de ontwikkelingslanden. Om dit verband te bewijzen, hoeven we niet verder te kijken dan het feit dat geen enkele neofascistische formatie daadwerkelijk controles opgelegd heeft aan grensoverschrijdende geldstromen. Uiteindelijk is het slechts door de invoering van dergelijke controles – naast een krachtige binnenlandse welzijnspolitiek – dat we aan deze alliantie kunnen ontsnappen.

Om de vooruitzichten voor een dergelijke verschuiving te bepalen is het van essentieel belang om de kenmerkende eigenschappen van het nieuwe fascisme te begrijpen. Neofascistische groepen bestaan in alle moderne samenlevingen, maar meestal slechts als randverschijnsel. In crisisperiodes treden ze alleen op de voorgrond met de steun van het ondernemerskapitaal dat hen toegang verschaft tot massieve financiële bronnen en tot controle over de media en andere middelen van meningsvorming, die in bezit zijn van de ondernemingen.

Een karakteristieke strategie van het neofascisme is, zoals bij zijn klassieke voorgangers, het demoniseren van ‘de ander’, of het nu de moslims in India zijn of raciale of seksuele minderheden in de VS of Brazilië. Hoe dit precies gebeurt, is natuurlijk van land tot land verschillend. Dergelijke laster kan meerdere vormen aannemen: ze hoeft bijvoorbeeld de economische crisis helemaal niet te noemen en kan zich in plaats daarvan concentreren op de behoefte van de grootste bevolkingsgroep om haar ‘zelfrespect’ terug te krijgen, dat, naar men beweert, in het verleden door de minderheid aangetast is. Of het kan de minderheid juist wel verantwoordelijk houden voor de economische ellende zonder aandacht voor diens vermeende rol in de aantasting van het zelfrespect van de meerderheid. Niet-fascistische regeringen worden er van beschuldigd deze minderheid te ‘paaien’ door een politiek van ‘verzoening’ te voeren.

Behalve deze aanvallen op ‘de ander’ valt het neofascisme, net zoals het klassiek fascisme, ook al zijn critici aan. Het noemt hen ‘antinationaal’ en stelt kritiek op de regering gelijk aan landverraad. Het beschuldigt oppositiepartijen van alle soorten van misdrijven (denk maar aan de aanklacht tegen Lula in Brazilië). Het creëert een sfeer van angst in de gehele samenleving – door mensen zonder proces in de gevangenis te stoppen; door de rechterlijke macht te intimideren of letterlijk onder vuur te nemen; door de grondwettelijke rechten van de bevolking in te trekken; door in plaatsen waar de neofascisten de verkiezingen verloren hebben, politici van de oppositie onder druk te zetten om naar hun partij over te lopen; door knokploegen de straat op te sturen en ook op de sociale media tegenstanders aan te vallen; door valse aanklachten tegen andersdenkenden in te dienen; door de onafhankelijkheid van staatsinstellingen te ondermijnen; enzovoort. In dit alles wordt het neofascisme geholpen door volgzame en dociele media. En door dit alles heen gebruikt het zijn dominantie om de bedrijvensector te helpen bij de aanval op de rechten die de arbeiders in decennia van strijd hebben verworven.

Terwijl al deze elementen gelijkenis vertonen met het klassiek fascisme, wijkt het neofascisme in belangrijke opzichten ook af van zijn historische voorgangers. Het klassiek fascisme kwam op voordat het kapitaal globaal geworden was en droeg daarom duidelijker het stempel van zijn nationale oorsprong: het was betrokken in een hevige inter-imperialistische rivaliteit met het kapitaal uit andere ontwikkelde landen, een rivaliteit waarbij het de steun inriep van zijn eigen land. Het doel van het klassiek fascisme was de herinrichting van een wereld die al verdeeld was in economische gebieden. Het huidige neofascisme is daarentegen onderdeel van een regime van geglobaliseerd financieel kapitaal, waarin de inter-imperialistische rivaliteit gedempt wordt door het fenomeen van de vrije kapitaalstromen. Omdat het geglobaliseerde kapitaal de hele wereld open wil houden voor zijn vrije verkeer, ontmoedigt het de inter-imperialistische rivaliteit en de opdeling van de wereld in rivaliserende economische zones.

India verschaft een duidelijke illustratie van de relatie tussen neofascisme en neoliberalisme. Om te beginnen hebben de neofascistische strijders voor hindoesuprematie, die in 2014 aan de macht kwamen, nooit iets te maken gehad met India’s antikoloniale strijd. Integendeel, een van hen heeft zelfs Mahatma Ghandi vermoord. In plaats daarvan zijn zij aarts-neoliberalen, meer nog dan eerdere neoliberale regeringen; al hun beleid is steeds – zelfs gedurende de pandemie – erop gericht het begrotingstekort beperkt te houden uit angst het geglobaliseerd financieel kapitaal te ergeren. Daardoor is India een van de landen geweest die de meest karige overheidssteun gegeven heeft aan de mensen die door de lockdown werden getroffen. De huidige Indiase regering is ook gretiger dan ooit om ondernemingen in de publieke sector te privatiseren en steun te verlenen aan met name een paar bevoorrechte grootbedrijven. En ze is meer dan elke vroegere regering erop gebrand de overname van de boerenlandbouw en de kleinschalige productie door het bedrijfsleven (agribusiness) mogelijk te maken.

Sinds de begindagen van het neoliberalisme in India heeft een echt tragische piek in het aantal zelfmoorden onder boeren plaatsgevonden, meer dan 300 duizend in de periode 1991-2016. Dit is het gevolg van de toenemende schuldenlast van de boeren. Die is geëxplodeerd door hogere kosten van geprivatiseerde essentiële diensten en een scherpe daling van de winst voor de boerenlandbouw na het stopzetten van de overheidsprijssteun voor marktgewassen en het verminderen ervan voor consumptiegranen. De druk op de boerenlandbouw, een sector die werk verschaft aan bijna de helft van de totale beroepsbevolking, was zo dramatisch dat het aantal boeren met of zonder eigen land tussen de volkstellingen van 1991 en 2011 geslonken is met 15 miljoen. Sommigen werden loonarbeider, anderen trokken naar de steden op zoek naar niet bestaande banen. Daarmee groeide een leger van geheel of gedeeltelijk werkloze arbeiders, dat de onderhandelingspositie verzwakte van het relatief gering aantal georganiseerde werknemers. Het groeicijfer van het bbp is weliswaar gestegen, maar er heeft tegelijkertijd een vermindering plaatsgevonden – in feite een halvering – in het groeitempo van de werkgelegenheid, waardoor dit lager is komen te liggen dan het natuurlijke groeicijfer van de beroepsbevolking.

Het massale boerenprotest dat het land momenteel in beroering brengt, is bedoeld om drie landbouwwetten terug te draaien, die vorig jaar door de regering Modi werden uitgevaardigd en die dit neoliberale regime alleen maar meer ruimte moeten verschaffen. De regering van de Verenigde Staten en het Internationaal Monetair Fonds zijn weliswaar kritisch over de aanpak van de protesten door de Indiase regering, maar ondersteunen de intentie van deze drie wetten. Modi’s neofascisme is dus heel ondubbelzinnig in zijn verdediging en uitbreiding van de neoliberale agenda. [Onder druk van de hevige boerenprotesten heeft premier Modi eind vorig jaar de drie omstreden landbouwwetten ingetrokken. LW]

Hoe stabiel is deze wereldwijde alliantie tussen neoliberalisme en neofascisme? Hoe lang zal naar verwachting de pijler van de neofascistische demonisering van ‘de ander’ een door crisis aangetast neoliberalisme overeind houden? Aan de ene kant zou men kunnen denken dat het neofascisme een blijver is, omdat het mondiaal financieel kapitaal geen oorlogen tussen grote of zelfs kleine kapitalistische machten zal dulden. Aan de andere kant zijn neofascistische regimes echter zelf onderworpen aan de beperkingen die de hegemonie van het geglobaliseerd kapitaal oplegt, en in één opzicht is deze beperking fataal: ze verzwakt namelijk voor het neofascisme het vermogen om de werkgelegenheid nieuw leven in te blazen.

Het klassieke fascisme deed dit via militaire overheidsuitgaven die in belangrijke mate gefinancierd werden door leningen, met als gevolg een groot begrotingstekort. Op deze manier kon Japan in 1931 als eerste land uit de Grote Depressie komen en kon Duitsland als eerste Europees land in 1933 onder de naziregering een economische opleving ontwikkelen. Met als resultaat dat er tussen het einde van de massawerkloosheid en het begin van de oorlogsverschrikkingen zelfs een korte periode is geweest waarin de fascistische regeringen zich in een aanzienlijke steun van de massa’s konden verheugen.

Het fascisme van vandaag is daarentegen niet in staat een einde te maken aan de massawerkloosheid. Een dergelijk doel vereist niet alleen grotere overheidsuitgaven – onder neoliberalen sowieso een verwerpelijk iets – maar deze uitgaven moeten ook gefinancierd worden door kapitalisten te belasten of via een begrotingstekort – allebei onacceptabel onder het neoliberalisme. Volgens de neoliberale leer zou het belasten van kapitalisten via winst- of vermogensbelasting een nadelig effect hebben op hun ‘animale geesten’, zoals Keynes het formuleerde – het geheel van gedragingen die grotere investeringen door kapitalisten bevorderen. Anderzijds wordt een groter begrotingstekort door het financieel kapitaal afgekeurd, omdat het de sociale legitimiteit van de kapitalisten (d.w.z. hun onmisbaarheid) ondermijnt – met name die van de financiële belangengroepen die in Keynes’ woorden de ‘functieloze investeerders’ (de renteniers) zijn.

Deze situatie vormt een probleem voor de greep naar de macht door het neofascisme. Zijn onvermogen om de crisis van het neoliberalisme te verzachten kan leiden tot zijn nederlaag bij verkiezingen – zoals gebleken is in de VS met Trumps verlies van Joe Biden – tenzij het neofascisme de verkiezingen vervalst of geheel omzeilt. Maar zelfs als het neofascisme op de korte termijn verliest, blijft het een sterke kandidaat om opnieuw aan de macht te komen, zolang de navolgende regeringen teruggrijpen op neoliberaal ‘business as usual’, zoals al enige tijd het patroon is. Om deze cyclus te doorbreken is het van essentieel belang dat een volgende regering niet gewoon weer het oude neoliberale beleid oppakt dat leidt tot groeiende ongelijkheid, groeiende armoede en groeiende werkloosheid. Er moet een beslissende verschuiving plaatsvinden naar een robuuste welvaartsstaat met herstelde publieke sociale diensten, collectieve goederen en hoge werkgelegenheid – precies het beleid dat de hegemonie van het mondiaal financieel kapitaal geblokkeerd heeft.

Kwantitatief gezien is zo’n verschuiving heel goed mogelijk. In India schat men dat het invoeren van vijf universele en afdwingbare economische rechten in het land – het recht op voedsel, het recht op werk (of volledig loon als er geen werk is), het recht op gratis gezondheidszorg via een nationale gezondheidsdienst, het recht op gratis, publiek gefinancierd onderwijs (tenminste tot het behalen van een diploma), en het recht op een toereikend ouderdomspensioen en een voldoende arbeidsongeschiktheidsuitkering – 10 procent van het bbp extra zou vereisen bovenop wat nu al voor deze rubrieken wordt uitgegeven. In de praktijk zou dit extra middelen betekenen ter grootte van 7 procent van het bbp, omdat de toename van het bbp als gevolg van deze uitgaven toch al automatisch extra inkomsten zal genereren.

Om deze 7 procent op te halen hoeven slechts 2 belastingen opgelegd te worden aan enkel de top-1-procent van de Indiase bevolking: een vermogensbelasting van 2 procent en een erfbelasting ter grootte van niet meer dan een derde van wat jaarlijks wordt nagelaten. Een vermogensbelasting heeft ook in de publieke debatten in de VS terrein gewonnen na voorstellen van Bernie Sanders en Elizabeth Warren tijdens de verkiezingsperiode van 2020, toen zelfs enkele Amerikaanse miljardairs Warrens voorstel onderschreven. Kortom, er ontwikkelt zich wereldwijd een algemeen inzicht dat ontsnappen aan de huidige conjunctuur een beweging vereist in de richting van maatregelen ter versterking van de welvaartsstaat, die tijdens de opkomst van het neoliberalisme zijn teruggedraaid.

Politiek zal deze verandering natuurlijk een uitdaging zijn. Pogingen om de rijken te belasten zullen investeerders afschrikken en de angst aanwakkeren voor kapitaalvlucht of onvoldoende financiële instroom om het groter handelstekort dat daarvan het gevolg zou zijn, te dekken. Vroeger of later moet het antwoord de controle over de financiële uitstroom inhouden. Dergelijke maatregelen hoeven echter niet perse rampzalig te zijn voor de ontwikkelingslanden. Grote, gediversifieerde economieën kunnen de gevolgen wel aan: de korte-termijnproblemen bij de aanpak van handelstekorten – door het opdrogen van de financiële instroom als gevolg van deze controles – kunnen in de loop van de tijd overwonnen worden door een diversificatie van de productie ten behoeve van een grotere zelfvoorziening. Kleine economieën kunnen zich in hun aanpak samenvoegen tot lokale handelsblokken. De werkelijke reden tot zorg zal zijn of de ontwikkelde landen, de ‘hoeders’ van de globalisering, handelssancties zullen opleggen of op andere manieren zullen optreden tegen landen die proberen te ontsnappen aan het neofascisme door zo’n mensvriendelijk economisch beleid te gaan voeren.

De neofascistische aanval op de democratie is een wanhopige poging van het neoliberaal kapitalisme om zichzelf uit de crisis te redden. Om aan deze situatie te ontsnappen moet wereldwijd de publieke opinie vastberaden gemobiliseerd worden tegen het neoliberalisme en moet wereldwijd de steun van democratische bewegingen bijeengebracht worden. Alleen dan kan deze voedingsbodem voor het neofascisme definitief worden vernietigd.


Bron: Monthly Review Online 6/8/2021; Why neoliberalism needs neofascists | MR Online

Vertaling en bewerking: Louis Wilms

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!