Skip navigation
Internationaal

Hoe opkomende markten arme landen schaden

Dit artikel verscheen in de editie van Manifest van woensdag 19 januari 2022

Placeholder

Het is inmiddels algemeen bekend dat drie decennia van financiële globalisering hebben geleid tot een enorme toename van de inkomens- en vermogensongelijkheid in de Verenigde Staten en Europa. Maar in de ontwikkelingslanden zijn de gevolgen van de financiële globalisering nog erger: naast nieuwe ongelijkheid en instabiliteit heeft de creatie van “opkomende markten” ter ondersteuning van investeringen in arme landen ontwikkelingsprojecten ondermijnd en een relatie geschapen waarin arme landen financiële middelen leveren aan rijke landen.

Dit is precies het tegenovergestelde van wat de bedoeling was. Het groeiende verschil in inkomen per hoofd van de bevolking tussen het Noorden en het Zuiden van de wereld is echter geen fout in het systeem, maar een gevolg van de manier waarop de mondiale financiële markten hebben kunnen functioneren.

De grootste belofte van het neoliberale financiële systeem, dat aanvankelijk vanaf het eind van de jaren zeventig door economen als Ronald McKinnon werd gepromoot, was dat landen die te arm werden geacht om in hun eigen economie genoeg spaargeld te genereren om de noodzakelijke investeringen te financieren, hierdoor een betere en zekerder toegang zouden krijgen tot middelen voor ontwikkeling. Om toegang te krijgen tot spaargelden uit het buitenland, werden zij aangemoedigd een beroep te doen op de mondiale financiële markten.

Tegelijkertijd hebben de veranderingen in de economieën van de ontwikkelde wereld aan het eind van de jaren tachtig een mobiele financiële wereld op gang gebracht die bereid was over de hele wereld te zwerven op zoek naar hogere opbrengsten. Deregulering maakte nieuwe financiële "instrumenten" mogelijk, zoals credit default swaps (die zogenaamd verzekeren tegen wanbetaling) en andere derivaten, die het plotseling aantrekkelijk maakten om kapitaal te verstrekken aan activiteiten en kredietnemers die voorheen waren uitgesloten. In de Verenigde Staten leidde dit tot het verschijnsel van de "subprime"-leningen op de huizenmarkt, maar het stimuleerde ook de internationale financiële wereld om leningen te verstrekken aan landen die voordien weinig toegang hadden tot particuliere fondsen. Veel kredietverstrekkers gingen dus actief op zoek naar nieuwe kredietnemers, want het verplaatsen van kapitaal was een van de belangrijkste routes geworden naar een hogere winstgevendheid in de financiële sector.

Deze ontwikkelingen gaven aanleiding tot de term "opkomende markten", die in 1981 voor het eerst werd gebruikt door economen van de particuliere investeringstak van de Wereldbank, de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC), om investeringen van beleggingsmaatschappijen in ontwikkelingslanden te bevorderen. In de jaren 2000 stelden meer ontwikkelingslanden en voormalige socialistische economieën zich open voor grensoverschrijdende financiële investeringen. Zij werden daarmee de "opkomende markten", de ontwikkelingslanden waar een groter investeringsrisico gepaard zou gaan met een hoger verwacht rendement. Meer recent zijn ontwikkelingslanden die voorheen buiten de belangstelling van internationale investeerders stonden, als "frontier markets" (“koloniale markten”) in de schoot van de wereldwijd geïntegreerde kapitaalmarkten opgenomen.

Wereldwijde investeerders begaven zich op risicovolle markten in ontwikkelingslanden die nooit eerder als aantrekkelijke bestemmingen waren gezien (zelfs niet toen zij hun regels liberaliseerden waardoor buitenlands kapitaal gemakkelijk in en uit kon gaan en binnenlandse activa kon kopen). Vanaf het midden van de jaren tachtig zorgden beleidsveranderingen op deze markten en in de structuur van het mondiale financiële stelsel ervoor dat deze investeringen hoge rendementen en relatief lage risico's met zich meebrachten. Zij genereerden ook nieuwe vormen van winst via commissies en vergoedingen die werden geheven op transacties in de ontwikkelingslanden.

In ontwikkelingslanden worden de rentevoeten en andere rendementen hoger vastgesteld, ogenschijnlijk om rekening te houden met een hoger risico van wanbetaling, ook al komen wanbetalingen op buitenlandse schulden zelden voor. Tijdens de buitenlandse schuldencrisis in Latijns-Amerika in de jaren tachtig, de Oost-Aziatische crises aan het eind van de jaren negentig en de andere crises op de opkomende markten daarna, profiteerden particuliere investeerders die zich op deze markten waagden, over het algemeen van hogere rendementen en hoefden zich zelden zorgen te maken over terugbetaling. De mondiale financiële instellingen hebben inderdaad het meest geprofiteerd van het uitrollen van neoliberale financiering naar de ontwikkelingslanden, terwijl de ontwikkelingslanden en hun burgers er het meest onder hebben geleden. Net als water dat bergopwaarts wordt gepompt, hebben investeringen in opkomende markten in feite financiële middelen overgeheveld van de ontwikkelingslanden naar de geavanceerde economieën en de reeds bestaande ongelijkheden op het gebied van vermogen en inkomen verergerd.

Deze dynamiek is van toepassing op ontwikkelingslanden met uiteenlopende soorten economieën: de armste die noodgedwongen afhankelijk zijn van externe financiering, zoals de Afrikaanse landen bezuiden de Sahara; landen die periodiek met buitenlandse schuldcrises te kampen hebben gehad en schuldverlichting hebben gezocht, zoals Argentinië; en vermeende "succesverhalen" waarvan algemeen wordt aangenomen dat zij geprofiteerd hebben van de financiële liberalisering, zoals de Aziatische landen. (…)

Nadere bestudering van enkele prominente voorbeelden heeft laten zien hoe de financiële liberalisering, met inbegrip van het openstellen van de economie voor grensoverschrijdende kapitaalstromen, de financiële kwetsbaarheid in ontwikkelingslanden heeft vergroot en hen gevoelig heeft gemaakt voor periodieke financiële en valutacrises. Sommige resultaten zijn een weerspiegeling van die in geavanceerde economieën, zoals de grotere ondoorzichtigheid van financiële transacties, "innovaties" zoals swaps en securitisatie die risico's verhullen, en onverantwoordelijk gedrag en excessen die allemaal geleid hebben tot een groter aantal financiële crises. Deze richten een ravage aan in de reële economie, de werkgelegenheid en de elementaire levensomstandigheden, terwijl reddingsoperaties de financiële instellingen die voor het probleem verantwoordelijk zijn, overeind houden. Net als in de geavanceerde economieën leidt dit tot inkomens- en vermogensongelijkheid. Het neoliberale financiële systeem heeft in de ontwikkelingslanden echter nog ergere gevolgen gehad, omdat het ontwikkelingsproject zelf erdoor wordt ondermijnd, en wel op vier manieren.

Ten eerste heeft het de mogelijkheden van de regeringen beperkt om de kapitaalverschaffing op bepaalde sectoren te richten, iets wat een sleutelelement was van het industrialisatieproces in alle huidige geavanceerde economieën, van Engeland tijdens de industriële revolutie tot Duitsland, de Verenigde Staten, Japan en, meer recentelijk, Zuid-Korea en China. Zodra de financiële sector is "geliberaliseerd" om particuliere banken en andere spelers toe te staan te doen wat zij willen, nemen de kansen op financiering van langlopende, mogelijk riskante maar noodzakelijke projecten (zoals investeringen in vervoer, groene energie, gezondheidszorg en onderwijs) sterk af. Het is dan moeilijk om onderling verbonden sleutelsectoren te bevorderen, die belangrijk zijn voor economische diversificatie en het scheppen van werkgelegenheid. Door de mogelijkheid van gericht krediet uit te schakelen, bindt het neoliberale systeem in feite de handen van staten in ontwikkelingslanden die industrialisatie willen bevorderen.

Ten tweede (…) dwingt de financiële liberalisering de regeringen om zoveel mogelijk de financiële belangen te behartigen door de belastingtarieven op de winsten en voor de rijken te verlagen, zelfs wanneer de liberalisering van de handel de belastingopbrengsten uit de invoer vermindert. De regeringen moeten dan de begrotingstekorten onder controle houden door in hun eigen uitgaven te snijden. Overheden in opkomende markten hebben dan ook moeite om meer uit te geven in een economische neergang, via de "anticyclische uitgaven" die nu zo duidelijk zijn in de Verenigde Staten en de Europese Unie. Dit betekent dat een economische neergang in opkomende markten langer duurt en ernstiger is.

Ten derde stelt de integratie in de mondiale kapitaalmarkten de ontwikkelingslanden bloot aan cycli van hoogconjunctuur en laagconjunctuur, die worden aangedreven door macro-economisch beleid en macro-economische processen in geavanceerde economieën. Zelfs zonder de instabiliteit die door het beleid van geavanceerde economieën wordt veroorzaakt, mondt een opkomende markt, zodra die door de financiële markten is "uitgekozen" als een aantrekkelijke bestemming, vaak uit in een crisis. Een golf van kapitaalinstroom veroorzaakt dan een waardestijging van de nationale munt, waardoor de invoer goedkoper wordt en de uitvoer duurder. Als gevolg daarvan neemt de stimulans voor binnenlandse investeringen in de productie van verhandelbare goederen (ten behoeve van uitvoer en invoersubstitutie) af en nemen de investeringen in niet-verhandelbare goederen, vooral in de aandelenmarkt en onroerend goed, toe. Ontwikkelingslanden die een aanzienlijke kapitaalinstroom kennen, hebben dan ook te maken met hausses op de aandelenmarkt en in de onroerendgoed- en vastgoedsector. Dit laatste kan worden geïnterpreteerd als een teken van welvaart (zelfs wanneer de totale productie en werkgelegenheid stagneren of zelfs teruglopen), maar het is gewoon een weerspiegeling van het feit dat de particuliere sector het nieuw beschikbare goedkopere kapitaal gebruikt om zijn eigen schuld te vergroten.

Als deze macro-economische onevenwichtigheid eenmaal bestaat, kan elke factor een uitstroom van kapitaal op gang brengen. De instroom van kapitaal schept zo zelf de voorwaarden voor een uiteindelijke ommekeer wanneer de tekorten op de lopende rekening plotseling als te groot of onhoudbaar worden ervaren. Wereldwijde beleggers kunnen zich plotseling realiseren dat het tekort op de lopende rekening groot is geworden, een crisis in een buurland kan de risicobereidheid van beleggers doen afnemen, politieke veranderingen kunnen instabiliteit in de hand werken, of veranderingen in geavanceerde landen kunnen deze aantrekkelijker maken voor mobiele kapitalen. De uitstroom van kapitaal leidt dan tot een financiële crisis, die niet alleen tot uiting komt in de betalingsbalans, maar ook in het binnenlandse bankwezen en de reële economie.

De enige manier om dit patroon te vermijden is voorkomen dat de instroom van kapitaal de wisselkoers beïnvloedt door de centrale bank deviezen te laten kopen en deze in de vorm van reserves op te slaan. De Aziatische opkomende markten hebben precies dit gedaan; het instromend kapitaal werd niet gebruikt om de potentiële investeringen in de economie te verhogen.

Maar dat geeft aanleiding tot het vierde probleem van de financiële liberalisering: al twee decennia is de netto-stroom de andere kant op gegaan. Zelfs opkomende markten die een aanzienlijke kapitaalinstroom ontvingen, kenden geen stijgingen van de totale investeringsquotes, maar bouwden hun deviezenreserves op. Veel ontwikkelingsregio's werden netto-exporteurs van kapitaal naar de ontwikkelde wereld - met name naar de Verenigde Staten, die op een bepaald moment vóór de wereldwijde financiële crisis 70% van de besparingen in de wereld absorbeerden [in de vorm van Amerikaanse staatsobligaties]. Dat de opkomende markten minder verdienen aan het kapitaal dat zij naar het buitenland sturen dan zij uitbetalen aan het kapitaal dat binnenstroomt, betekent dat ze inkomsten uit investeringen overdragen aan het Noorden van de wereld. Of een ontwikkelingsland nu een netto-ontvanger van kapitaal is of een netto-verschaffer, het lijdt altijd onder de financiële integratie.

Daarom hebben de opkomende markten, die nu in feite afhankelijk zijn van de grillen van mondiale investeerders, zelfs in het licht van de COVID-19-pandemie en de grootste economische crisis van ons leven, geaarzeld om uitgaven te doen voor hun eigen economieën en burgers. Het is moeilijk een meer masochistische economische strategie van regeringen te bedenken dan het naleven van de regels van het neoliberale financiële systeem.


Bron: Monthly Review Online 15 oktober 2021; How emerging markets hurt poor countries | MR Online.

Vertaling: Louis Wilms.

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!