Greg Godels (*)
Nog voordat Hobson (in 1902) en Lenin (in 1917) hun theorieën over het imperialisme uitwerkten, werd in de VS een Anti-Imperialistische Liga opgericht (in 1898). De leden van deze Liga vormden een diverse groep, variërend van links tot rechts, radicaal tot conservatief, maatschappelijk werker tot politicus, schrijver tot advocaat en van vakbondsleider tot monopoliekapitalist. Bekende namen waren Jane Addams, Grover Cleveland, Andrew Carnegie, John Dewey, Samuel Gompers, Henry en William James, Edgar Lee Masters en Mark Twain.
Hoewel hun opvattingen over het heersende imperialisme en kolonialisme verschilden, deelden de Anti-Imperialisten het gevoel dat er aan het eind van de negentiende eeuw een grote golf van imperialistische en kolonialistische rooftochten aanstaande was. En ze vreesden dat de VS zich voortvarend bij de, vooral Europese mogendheden, zou aansluiten om een deel van de koloniale taart te verwerven.
Hun verzet was gebaseerd op twee principes die door velen als fundamentele Amerikaanse idealen werden beschouwd: het idee van 'toestemming van de geregeerden' en dat van non-interventie. Voor wat betreft de uitbreiding van de Verenigde Staten op het Amerikaanse continent die ook ten koste van anderen ging, lieten de negentiende-eeuwse Anti-Imperialisten zich weinig gelegen liggen aan deze twee idealen. De geschiedenis heeft geleerd dat de Amerikaanse principes vaak wat dubbelzinnig zijn.
Voor de leden van de Amerikaanse Anti-Imperialistische Liga (AAIL) was het opleggen van de wil van de imperialistische heersers aan andere volkeren in strijd met de meest fundamentele beginselen van de democratie. Voor de Anti-Imperialisten maakte het niet uit of volkeren die op de rol stonden om door anderen geregeerd te worden zichzelf goed regeerden op niet. Ze lieten zich niet leiden door pro-imperialistische argumenten, zoals de gedachte dat de zielen van mensen christelijke redding nodig hadden, het idee dat onderworpen volkeren beter af zouden zijn als ze hun soevereiniteit zouden opgeven, of de overtuiging dat het allemaal barbaren waren die geregeerd moesten worden omdat ze dat zelf niet konden.
In de geschiedenis van de VS werd het wijdverbreide idee van non-interventie alleen doorbroken wanneer de heersende elites erin slaagden om de bevolking door middel van vrees en verzinsels te inspireren tot buitenlandse avonturen, maar het isolationisme was diep verankerd in het Amerikaanse gedachtegoed.
Mark Twain, een van de beroemdste schrijvers van Noord-Amerika, verwoordde het toenmalige anti-imperialistische sentiment misschien wel het krachtigst met zijn boek 'King Leopold's Soliloquy' uit 1905 (tijdens de Koude Oorlog was dit krachtige anti-imperialistische pamflet alleen verkrijgbaar bij een uitgeverij uit de DDR *). Twain maakte brandhout van Leopold II, de koning der Belgen, en van zijn wrede koloniale heerschappij over Kongo. Door middel van een fictieve monoloog van de koning dreef Twain de spot met de manier waarop de koning zich rechtvaardigde voor de manier waarop hij zijn onderdanen mishandelde. Hij verwees hierbij naar zijn missionarissen die de inboorlingen beschaving bijbrachten en naar de manier waarop hij een eind maakte aan de schandelijke slavenhandel.
Net zoals de meeste negentiende-eeuwse anti-imperialisten was Twain van mening dat er voor de grote mogendheden, of voor welke landen dan ook, om in te grijpen in de aangelegenheden van een ander land. Ook niet wanneer zij daar het goede kwamen brengen of het kwade dwarsbomen. Simpel gezegd: interventie was in strijd met de instemming van de bevolking.
In de twintigste eeuw werd dit begrip van anti-imperialisme aangescherpt door Lenins 'zelfbeschikkingsrecht van een duidelijk omschreven natie'. Dit idee van zelfbeschikking vormde de basis voor de nationale bevrijding en de bijna volledige uitbanning van het kolonialisme. Dit proces werd grotendeels, maar niet volledig, voltooid in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Net als in de tijd van Leopold II beweerden de imperialisten dat de inheemse volkeren niet klaar waren voor zelfbestuur.
Terwijl het kolonialisme afnam, bleef het imperialisme bestaan. Het imperialisme van de VS en zijn overheersing van de kapitalistische wereld stonden hierbij centraal. De vijand van de VS en zijn Europese bondgenoten in dit tijdperk was het wereldcommunisme. Het communisme, of dit nu wel of niet gunstig werd beoordeeld, was ontegenzeggelijk hét bolwerk tegen de imperialistische overheersing.
Ten tijde van de Koude Oorlog rechtvaardigde het imperialisme de interventies in de aangelegenheden van andere landen als onderdeel van de voortdurende strijd tegen het communisme. Interventies werden gebruikt als voorbehoedsmiddel, of als medicijn tegen het kwaad van het communisme dat werd afgeschilderd als goddeloos, materialistisch, moorddadig, antidemocratisch, meedogenloos en roofzuchtig. Net zoals Leopold II en zijn kompanen presenteerde het twintigste-eeuwse kapitalisme economische agressie als een beschavingsmissie, als een manier om een superieure levenswijze te brengen naar degenen die gevangen waren genomen of het hof gemaakt werden door een kwaadaardige ideologie. USAID, de CIA, schathemeltjerijke stichtingen, cultuurimperialisten, het Peace Corps enz. vervingen de negentiende-eeuwse missionarissen. En wanneer deze moderne missionarissen het niet meer aankonden, greep de VS militair in.
In onze tijd hebben veel zelfverklaarde anti-imperialisten de betekenis van anti-imperialisme uit het oog verloren, terwijl onze negentiende-eeuwse voorouders daar nog van doordrongen waren. Dankzij de Koude Oorlog en het idee dat mensenrechten met wapens opgedrongen kunnen worden, laten veel progressieven en een deel van links zich bij hun beoordeling van de Amerikaanse en Europese overheersing van zwakkere landen zich leiden door hun echte of ingebeelde bezorgdheid over mensenrechtenschendingen of door vermeende schendingen van democratische normen in deze landen. Ze zijn moderne missionarissen geworden, leveranciers van zogenaamd superieure westerse waarden aan de onwetenden en achterlijken van deze wereld. Net zoals de missionarissen van weleer besteden ze weinig tijd aan zelfonderzoek. Ze nemen als vanzelfsprekend aan dat hun manier van leven in alle opzichten superieur is.
Daarvan uitgaande is het maar een kleine stap om interventies als een verdienste te beschouwen, ze brengen immers verlichting, bevrijding zelfs! En dan kunnen de boodschappers die verlichting en bevrijding brengen vanzelfsprekend ook Amerikaanse bommen, mariniers of huurlingen zijn. Of het nu Haïti, Iran, Guatemala, Cuba, Nicaragua, Grenada, Joegoslavië, Irak, Venezuela, Libië, Syrië of een van die andere vele landen betreft: alle interventies waren gerechtvaardigd, omdat het humanitaire missies betrof die een betere manier van leven zouden opleveren. De landen die bezweken voor deze nep-bevrijding zijn nu allemaal ineengestort of vervallen tot mislukte staten.
Tijdens de opkomst van het kapitalisme hadden mensenrechtendoctrines een bevrijdend doel, namelijk het ontketenen van menselijk potentieel en het bieden van bescherming tegen feodale grillen en privileges. Nu, in het tijdperk van het decadente en afstervende kapitalisme zijn ze meestal instrumenten van manipulatie en onderdrukking.
Westerse ngo's bevestigen dit beeld. In de hoogtijdagen van Amnesty International, tijdens de Koude Oorlog, kon men vaststellen dat de focus van deze organisatie grotendeels lag op de socialistische landen en hun vrienden. Dit was te verklaren door de merkwaardige regel dat het voor Amnesty-afdelingen ongepast zou zijn om zich te concentreren op hun eigen thuisland. Omdat de leden van Amnesty zich voornamelijk in de rijkere kapitalistische landen bevonden, was de schijnwerper natuurlijk gericht op de niet- en antikapitalistische landen. Deze formaliteit bracht de organisatie vaker wel dan niet in nauw contact met het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en de NAVO.
Een andere prominente ngo - Human Rights Watch - werd ooit als waakhond tegen de Sovjet-Unie opgericht. De financiering van Human Rights Watch is grotendeels afkomstig uit de VS en Europa, en het is niet verrassend op welke landen deze organisatie haar aandacht richt.
Het is duidelijk dat de ngo's die zich met mensenrechten bezighouden niet bijzonder ijverig zijn geweest in het ontmaskeren van vrienden van de VS, de EU en de NAVO die een belabberde staat van dienst hadden op het gebied van de mensenrechten. Hun kritiek op het walgelijke apartsheidregime in Zuid-Afrika, de wrede behandeling van de Palestijnen en de Saoedische agressie in Jemen kwam rijkelijk laat en was zelfs dan niet al te fors.
De directeuren van ngo's die het domein van de mensenrechten bewaken vormen een gezellig clubje bestaande uit academici, denktanks en de professionele kruisvaarders van de westerse politieke ambtenarij. Ze wonen dezelfde conferenties bij, overleggen met elkaar en ruilen vaak van baan, waardoor ze in een isolement werken. Dit leidt tot een hoge mate van conformiteit en het ontstaan van een mensenrechtenindustrie.
Er heerst een comfortabele circulariteit in de westerse mensenrechtendoctrine. Van het uitgebreide scala aan mensenrechten - positieve, negatieve, persoonlijke, sociale, individuele, collectieve, culturele, commerciële enz. - zijn het uitgerekend de rechten die het meest worden gekoesterd door de zelfvoldane kapitalistische burger die het meest fanatiek verdedigd worden door de ngo's. En ze beschermen die met missionaire ijver. Deze industriële mensenrechtendoctrine, vermengd met de doelstellingen van de Amerikaanse buitenlandse politiek heeft het verwrongen idee van het 'humanitaire interventionisme' opgeleverd. Dit concept is vooral verbonden met Samantha Power, voormalig buitenlands adviseur en diplomaat en nu hoofd van USAID, een dekmantelorganisatie van de CIA.
Zo heeft het verwrongen traject van de bescherming van mensenrechten geleid tot een al even verwrongen concept van 'goedaardige' interventies. Vroege voorstanders van anti-imperialisme zoals Mark Twain, Samuel Gompers en zelfs Andrew Carnegie zouden zich omdraaien in hun graf!
Er zijn al niet veel mensen die kritiek durven te leveren op het Amerikaanse buitenlandse beleid, en tot overmaat van ramp hebben veel progressieven in de VS, vooral zij die verslaafd zijn aan de New York Times en de National Public Radio zich tot de andere kant bekeerd nadat ze gedronken hebben van het verleidelijke elixer van het humanitair interventionisme. De 'progressieven' van de NYT/NPR en hun Europese tegenhangers noemen zichzelf anti-imperialisten met die aantekening dat ze erop aandringen dat landen die onder het juk van het imperialisme leven eerst een 'zuiverheidstest' moeten doorstaan: ze moeten toegewijd zijn aan de 'democratische-' en 'mensenrechtenwaarden' die in overeenstemming zijn met die van hun onderdrukkers en bevoorrechte westerse 'progressieven'. Anders kunnen ze fluiten naar de steun van hun 'vrienden' in de westerse kapitalistische landen.
We zien dit keer op keer in de aarzeling of weigering om de imperialistische agressie tegen Joegoslavië, Syrië, Iran, Venezuela, Libië en zelfs Cuba aan de kaak te stellen. Van dit arrogante en selectieve 'anti-imperialisme' zouden de negentiende-eeuwse anti-imperialisten van de AAIL onpasselijk worden.
Dit uitgeholde anti-imperialisme dat gepaard gaat met humanitair interventionisme kreeg een theoretische onderbouwing van professor Gilbert Achcar. Hij schreef een stuk dat zeer gunstig ontvangen werd door twee oud-strijders uit de Koude Oorlog, namelijk New Politics Magazine en The Nation, dat overigens steeds onbeduidender wordt. Roger Harris, een consequente anti-imperialistische kameraad, maakte in zijn reactie op Achar grondig gehakt van diens pogingen om het imperialisme van de VS, de EU en de NAVO goed te praten.
Harris betoogt terecht dat Achcar en andere 'vooruitstrevende' anti-imperialisten alleen maar goed zijn om: "1) de reactie te legitimeren, 2) de unieke rol van het VS-imperialisme te verdoezelen en 3) progressieven aan te vallen. Dergelijk anti-anti-imperialisme biedt linkse dekking voor het buitenlandse beleid van zowel de VS als het Verenigd Koninkrijk, van waaruit Achcar werkt."
Eenvoudig gezegd, het valse anti-imperialisme van het humanitair interventionisme sluit de ogen voor de wereldwijde bullebak, omdat het slachtoffer niet altijd 'waardig' is om te worden verdedigd. Deze reactie is vooral onverdedigbaar wanneer de wereldwijde bullebak in onze naam aanvalt.
Het maakt niet uit hoe de New York Times, de National Public Radio of andere vrienden van de media het slachtoffer portretteren. Een bullebak blijft een bullebak. Onze negentiende-eeuwse voorlopers kenden deze overduidelijke waarheid al.
* In 1961 gaf uitgeverij Pegasus van de CPN een Nederlandse vertaling door Eva Tas uit: 'Koning Leopold's Alleenspraak. België's kolonialisme in de Congo" (noot van de vertaler).
Bron: ZZ's blog, 5 augustus 2021, vertaler Frans Willems.
Wil je een abonnement op Manifest?
Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland
Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.
Abonneer Nu!