Skip navigation

Keert het antimonopolisme terug?

Dit artikel verscheen in de editie van Manifest van donderdag 7 oktober 2021

Placeholder

Economische monopolies - ondernemingen of groepen van ondernemingen die een bepaalde sector in overweldigende mate overheersen - begonnen in het laatste kwart van de negentiende eeuw alom de aandacht te trekken. En vanaf dat moment werden ze het doelwit van hervormers en revolutionairen. Veel scherpe waarnemers in de meest ontwikkelde kapitalistische landen hadden eind 19e eeuw al oog voor de ontwikkeling waarbij een hele reeks opkomende kapitalistische bedrijven verschillende industrieën gingen domineren.

Door snelle uitbreiding, meedogenloze concurrentie, het opslokken van andere bedrijven en het verstevigen van hun eigen positie konden een klein aantal kapitalisten en bedrijven een meerderheidsaandeel op de markten en het leeuwendeel van de winsten bemachtigen.

Een klassiek Amerikaans voorbeeld van deze monopolisering was de oprichting van het Rockefeller-oliemonopolie, Standard Oil. Als een oncontroleerbare bosbrand greep Standard Oil om zich heen om de concurrentie te verslinden, niet alleen op het gebied van de oliewinning maar ook op dat van het transport, de raffinage en de verkoop. Uiteindelijk stond Standard Oil op het punt de Amerikaanse olie-industrie volledig te beheersen.

In marxistische kringen werd deze ontwikkeling naar concentratie (monopolisering, kartel- en trustvorming) aan het begin van de 20e eeuw zorgvuldig bestudeerd. Hilferding en de meer bekende Lenin zagen de versterking van het kapitaal en de accumulatie van kapitaal in steeds minder handen als een nieuwe fase of een nieuw stadium in de ontwikkeling van het kapitalisme.

Lenin beschikte over het theoretische inzicht om de concentratie van kapitaal te koppelen aan tal van andere kenmerken van het twintigste-eeuwse kapitalisme: de beslissende rol en de machtige invloed van financierskapitaal, de export van kapitaal, de verdeling van de wereld door ondernemingen en landen, en de daaruit voortvloeiende meedogenloze concurrentie. Deze processen werden in één term samengevat: imperialisme. Het imperialisme verklaart waarom de twintigste eeuw een tijdperk was van intense rivaliteit om de markten, invloed, overheersing en de onvoorstelbare oorlogen die daaruit voortvloeiden.

De groei van de monopolies in deze periode bracht twee vormen van verzet voort: enerzijds verzet vanuit de bevolking tegen de concentratie van macht en rijkdom in steeds minder handen. Anderzijds verzet vanuit de elite tegen het concurrentievoordeel van de monopolies. De monopolies stelden de prijzen vast, bepaalden de regels in het zakendoen en hadden gemakkelijker toegang tot de grondstoffen en de markten.

Deze twee vormen van verzet hebben een verschillende maatschappelijke basis en streven verschillende doelen na, hoewel er in de loop van de geschiedenis van de strijd tegen de monopolies wel pogingen geweest zijn om de twee met elkaar te verenigen. De koppeling van deze twee vormen van verzet bleek vaak een problematisch en noodlottig project. Het blijft een hachelijke onderneming.

Een vroeg voorbeeld van de strijd tegen de monopolies vanuit de bevolking ontstond in het laatste kwart van de negentiende eeuw door middel van de Amerikaanse People's Party. Deze partij vond zijn oorsprong in het agrarisch populisme en viel het monopolistische beleid van de grote banken en de spoorwegen aan. De People's Party voerde een groot aantal hervormingen door die bedoeld waren om de macht van de monopolies te reguleren of te beteugelen ten voordele van degenen in het Midden-Westen en het Zuiden die afhankelijk waren van de toen zeer belangrijke landbouweconomie.

Aanvankelijk was deze nieuwe partij heel succesvol. Tijdens de presidentsverkiezingen van 1892 vergaarde ze 8,5 procent van de stemmen en sleepte ze vijf staten in de wacht. Maar verdeeldheid op basis van klasse en ras en de verleiding om met een grote partij te fuseren demoraliseerde en versplinterde de People's Party. De partijleiding was niet in staat om de arbeidersklasse in de steden daadwerkelijk aan te spreken en om een programma op te stellen dat de echte bronnen van macht en rijkdom aanpakte. Hierdoor werd de partij vatbaar voor demagogie en voor de oppervlakkige oplossingen van een meeslepende retoricus als William Jennings Bryan.

Antimonopolistische sentimenten vinden altijd onderdak bij populistische bewegingen, zowel ter linker- als ter rechterzijde. Het zijn gemakkelijk te vertolken en politiek rekbare gevoelens die gericht kunnen worden tegen bepaalde groepen die worden gezien als bevoorrecht, door status, rijkdom, macht of etniciteit. Omdat ze vatbaar zijn voor demagogie vormen ze een onstabiele basis voor sociale verandering. Te vaak wordt de macht van de monopolies bekritiseerd met behulp van oppervlakkige analyses ("Het is de schuld van de banken! Van de één procent!"), met overhaaste generaliseringen ("Het is de schuld van de hightech!") of zelfs met racistische vooroordelen ("Het is de schuld van de joden!").

Té vaak worden onhoudbare, klassenoverschrijdende allianties klakkeloos als tegenstanders van de monopolies gepresenteerd, terwijl ze geen enkele solide basis voor eenheid hebben. Al te vaak wordt het monopolie gezien als een tumor die groeit op het kapitalisme en die moet worden weggesneden om het kapitalistische systeem weer een gezonde koers te laten varen.

Lenin maakte deze vergissing nooit

Voor Lenin bestond de antimonopoliestrategie uit anti-imperialisme en antikapitalisme. Met andere woorden, het oprukkende monopolie kon niet worden losgekoppeld van de elementen die in een bepaald stadium van het kapitalisme samensmelten, in het stadium van het imperialisme namelijk. En omdat dit stadium een noodzakelijke fase in de ontwikkeling van het kapitalisme was, kon het niet operatief worden verwijderd om het kapitalisme terug te brengen tot een eerder, 'onschuldig' tijdperk. Met de ontwikkeling van Lenins denken over het staatsmonopoliekapitalisme - de versmelting van de staat met het monopoliekapitalisme - werd het idee van een dergelijke operatie nog onvoorstelbaarder.

Toch ondervond het idee van een antimonopolistisch bondgenootschap in het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog enige steun van westerse communistische partijen. Communistische theoretici betoogden dat kleine zakenmensen, boeren en arbeiders verenigd konden worden rond een programma dat het monopoliekapitalisme als gezamenlijk doelwit had. In de meest ontwikkelde kapitalistische landen werden kleine bedrijven failliet verklaard of opgeslokt door gigantische bedrijven die de dienst uitmaakten in de economie. Door de macht van het monopolie werden hun kleinere concurrenten benadeeld in de toegang tot kapitaal, arbeid en grondstoffen.

Natuurlijk ervoeren kleine en middelgrote boerenbedrijven dezelfde nadelen ten opzichte van een megabedrijf als Acher Daniels Midland. Tegenwoordig zijn er veel minder boeren dan vroeger, maar ze worden op een vergelijkbare manier uitgebuit als hun negentiende-eeuwse voorgangers.

Het monopoliekapitaal is met name enorm schadelijk voor de werkende klasse. Het kapitaal beschikt over de mobiliteit om zich te verplaatsen naar die regio's met de laagste lonen, over de kracht om vakbonden te bedwingen of voor zijn karretje te spannen en over de mogelijkheid om de consumentenprijzen vast te stellen. Hierbij gebruiken de monopolies arbeidsbesparende technologieën en worden arbeiders uitgebuit als werknemers én consumenten.

Het lijkt erop dat de belangstelling van links voor het monopoliekapitalisme in de zestiger jaren haar hoogtepunt bereikte, vooral dankzij 'Monopoly Capital' van Paul Sweezy en Paul Baran, een belangrijk boek dat in 1966 verscheen en dat links tot op de dag van vandaag beïnvloedt.

'Monopoly Capital' bood een overzicht van de periode direct na de Tweede Wereldoorlog, een periode die gekenmerkt werd door een sterke economische groei, de wereldwijde dominantie van het Amerikaanse monopoliekapitaal en de snelle concentratie van economische activiteiten in de handen van enkele Amerikaanse kapitalistische ondernemingen. De 'grote drie' in de auto-industrie, AT&T in de telecommunicatie, U.S. Steel, Alcoa, Anaconda, General Electric, IBM en een aantal andere industriële grootmachten kregen een enorm deel van de wereldwijde productie in handen. Hiermee leek een kapitalistische hiërarchie aangekondigd te worden, die gekenmerkt werd door de dominantie van de monopolies en de teloorgang van de concurrentie.

In het volgende decennium veranderde de zaak echter. De concurrentie van bedrijven uit Taiwan, Japan, Zuid-Korea, Duitsland en andere landen nam toe. Zij daagden de grootmachten in de oudere industrieën uit en creëerden nieuwe opkomende industrieën. Deze concurrentie vormde een uitdaging voor de zelfgenoegzaamheid die gepaard gaat met monopoliedominantie. Met nieuwe producten, nieuwe productcategorieën, nieuwe productiemethoden en nieuwe technologieën werd de strijd om de klantenbinding meedogenloos aangegaan.

Zoals ik in een artikel in 'Communist Review' schreef (winter 2016/2017) volgden velen van ons Sweezy en Baran, die het proces van concentratie associeerden met een afname van de concurrentie. Al te gemakkelijk namen we het simplistische standaard economieboek voor waar aan, waarin het monopolie wordt afgeschilderd als de stand van zaken die het resultaat is van een eenrichtingsproces dat geleid heeft tot een paar megaondernemingen, halfslachtige of niet-bestaande concurrentie of zelfs grootschalige stilzwijgende coördinatie tussen de monopolisten (dit idee vertoont overeenkomsten met Kautsky's in diskrediet geraakte theorie van het superimperialisme). Samen met Sweezy en Baran beschouwden we een tendens die zich voortdurend ontwikkelt als een laatste en blijvende stand van zaken. Dit was een onderschatting van de dynamiek van het kapitalisme.

Het was wellicht een momentopname van de Amerikaanse economie in het midden van de zestiger jaren, maar voor de decennia erna voldeed dit idee niet meer. Het kapitalisme bleek veel veerkrachtiger. Nieuwe bedrijven, nieuwe industrieën en nieuwe goederen verschenen op het toneel en spraken dit simplistische beeld tegen, terwijl de concentratie (het faillissement en het opslokken van de kleinere spelers) onverminderd doorging. Concentratie en concurrentie sluiten elkaar niet wederzijds uit.

Marx en Engels hadden dit goed in de smiezen

In hun eerste pamflet over de politieke economie, 'Schets van een Kritiek der Politieke Economie', een werk dat zeer bewonderd werd door Karl Marx,schreef Friedrich Engels: "Concurrentie is gebaseerd op eigenbelang, en eigenbelang leidt op zijn beurt tot monopolisme. Kortom, concurrentie gaat over in monopolisme. Aan de andere kant kan het monopolie het tij van de concurrentie niet keren. Sterker nog: het monopolie kweekt concurrentie.

Zo werkt de dialectiek van concurrentie-monopolie. Marx bevestigt deze dialectiek in 'De armoede van de filosofie': "In de praktijk van het leven vindt men niet alleen concurrentie, monopolie en hun onderlinge strijd, maar ook hun synthese, die geen formule maar een beweging is. Het monopolie brengt de concurrentie voort, de concurrentie brengt het monopolie voort. De monopolisten beconcurreren elkaar, de concurrenten worden monopolisten."

Het huidige antimonopolisme

Vandaag de dag zien we een heropleving in de belangstelling om het monopolie terug te dringen. De opkomst van een hele reeks nieuwe, enorme ondernemingen die hun bedrijfstak domineren en enorme bergen kapitaal vergaren, heeft een sterke reactie teweeggebracht. Tijdens de crash van 2007-2009 konden belangrijke financiële instellingen alleen overeind blijven dankzij een reddingsoperatie van de overheid. Ze waren zogenaamd 'too big to fail', te groot om failliet te gaan. Dit wekte woede en walging bij de gewone mensen die tijdens de crisis kopje onder gingen en bij kleinere bedrijven die geen overheidssteun kregen. De grote verontwaardiging tegen banken en financiële instellingen heerst nog steeds.

Hoe geconcentreerd de macht van het bedrijfsleven door fusies en overnames is, blijkt uit de toenemende druk op de staat om het kapitaal en de rijken te bevoordelen. In 1984 bedroeg de waarde van fusies en overnames 125 miljard dollar. In de eerste acht maanden van 2021 werd er in de VS voor 1,8 biljoen dollar aan overnames gedaan, en wereldwijd voor 3,6 biljoen dollar.

Ook de verontwaardiging van de bevolking tegen de hebzucht en arrogantie van techreuzen als Google, Amazon, Apple, Microsoft en Facebook groeit met de dag. Dit heeft geleid tot verschillende antitrustonderzoeken en wetsvoorstellen om deze bedrijven te reguleren. Hun omvang en hun belang in de wereldeconomie tonen het gevaar dat de opkomst van monopolies met zich meebrengt aan. Ook wordt de spectaculaire verschuiving in de kapitalistische top duidelijk ten opzichte van de tijd van het klassieke boek van Sweezy en Baran.

De regering Biden heeft twee antitrustactivisten aangesteld aan het hoofd van de Federal Trade Commission (de toezichthouder voor mededingingszaken in de VS) en van de antitrustafdeling van het ministerie van Justitie. Dit is een duidelijk teken dat er steeds meer aandacht wordt besteed aan antimonopoliemaatregelen.

Prominente advocaten en politici richten zich steeds meer op de grote techbedrijven. Daarom worden ze wel neo-Brandeisianen genoemd, naar rechter Louis Brandeis, die begin twintigste eeuw als lid van het Hooggerechtshof leiding gaf aan de antitrustgevechten. Zoals de Juridische Commissie van het Huis van Afgevaardigden onlangs na twee jaar onderzoek concludeerde: "Er is een duidelijke en dringende noodzaak voor het Congres en antitrustorganisaties om actie te ondernemen die de concurrentie herstelt, de innovatie verbetert en onze democratie beschermt."

Het is echter veelzeggend dat er in de zes wetsvoorstellen van het Huis van Afgevaardigden weinig tot niets vermeld wordt over de schade die de werkende mensen ondervinden van de rijkdom en de concentratie van bedrijven. Wél worden de monopolies in deze voorstellen ervan beschuldigd de soepele werking van het kapitalisme te verstoren, en de concurrentie met de Volksrepubliek China en andere concurrenten op het wereldtoneel te belemmeren. Hieruit kunnen we afleiden dat deze centrumlinkse initiatieven vooral bedoeld zijn om de concentratie te reguleren ter versterking van het kapitalisme. Er is geen enkele sprake van welk voordeel dan ook voor de werkende bevolking.

De centrumlinkse antimonopoliestrategie vanuit de Democratische Partij biedt geen enkele hulp bij het organiseren van de arbeiders, zorgt niet voor een verbetering van de werkomstandigheden en evenmin voor loonsverhogingen en betere arbeidsvoorwaarden in de meest geconcentreerde industrieën. Ook is er geen aandacht voor de hoge prijzen en de belabberde kwaliteit van de producten en diensten die de monopolies leveren. En evenmin wordt er ingegaan op de erosie van de democratie, als gevolg van de buitensporige invloed van de gigantische monopolies op het politieke proces. Die invloed wordt nog versterkt door het monopolie van de media, waardoor de bevolking wordt afgeleid van de echte problemen en daadwerkelijke oplossingen.

Tegenover dit programma van centrumlinks, dat het kapitalisme bevoordeelt, staan de verdedigers van de 'megabusiness'. Zij beweren dat de industriële grootmachten - door middel van felle prijsconcurrentie die de kleinere spelers uitroeit - door de schaalvergroting lagere prijzen en een efficiëntere dienstverlening kunnen leveren aan de consument. Tijdens de zogenaamde 'neoliberale' periode waren beide grote partijen ervan overtuigd dat de overheid grote bedrijven, trusts, kartels en monopolies hun gang moest laten gaan. De afgelopen jaren pas beginnen een paar democraten te opperen dat monopolies een belemmering vormen voor kapitalistische groei, concurrentie en innovatie.

Het is belangrijk om op te merken dat dit debat over de monopolies enkel en alleen gaat over welke strategie het beste is voor de bevordering van het kapitalisme: meer concurrentie versus meer voordelen voor de consument. Waar komt de schade die de monopolies toebrengen aan de werkende klasse ter sprake? Wie zal de superuitbuiting van de arbeiders in de distributiecentra van Amazon aanpakken? Welke controles zijn er op de invloed van de monopolies op de verkiezingen, op de media, de prijzen van medicijnen, op de openbare voorzieningen? Hoe worden lonen en banen behouden in het tijdperk van grensoverschrijdende monopolies wanneer het zo gemakkelijk is om kapitaal te verplaatsen naar lagelonenlanden?

Als het debat beperkt blijft tot de twee belangrijkste politieke partijen, komen deze kwesties niet aan de orde. Het zijn intussen wel de kwesties die de arbeiders zorgen baren, en die daarom op de agenda van de georganiseerde arbeid moeten staan. Een krachtige campagne vanuit de bevolking tegen de monopolies zou de wegkwijnende arbeidersbeweging die zich nu lijdzaam opstelt achter het programma van de Democratische Partij nieuw leven kunnen inblazen. Een programma tegen de monopolies, waarbij de noden van de arbeiders centraal staan, zou een grote aantrekkingskracht uitoefenen op andere sectoren van de economie die het doelwit zijn van het monopoliekapitalisme.

In zijn boek uit 1988 'Super Profits and Crises: Modern US Capatalism' gaf de communistische politiek econoom Victor Perlo een opsomming van de argumenten waarom het voor de arbeiders en anderen belangrijk is om de macht van de monopolies in te tomen:

Monopolies hebben:

De arbeidersbeweging lijdt aan ideeënarmoede en is vastgelopen in het moeras van klassencollaboratie, maar dit zijn argumenten waarvan ze zich bewust moet zijn en die haar opnieuw verder kunnen brengen.

Een antimonopolieprogramma vanuit de bevolking zou ook meer richting geven aan het werk van bijvoorbeeld de Green Party of de (nieuwe) People's Party. Massa's mensen die nu gebukt gaan onder de gesel van het monopoliekapitaal zouden zich hierdoor aangesproken voelen.

Laat dit artikel echter ook een waarschuwing zijn voor communisten en socialisten. Antimonopolisme moet niet gelijkgesteld worden aan antikapitalisme. Door de dialectiek van concurrentie en monopolie blijft het kapitalisme bestaan. Het kleinere, niet-monopoliekapitaal zou de werkende klasse net zo goed blijven leegplunderen als het monopoliekapitalisme. Het monopoliekapitalisme, met zijn historisch geëvolueerde kenmerken, is het kapitalisme van onze tijd. Het einddoel is en moet blijven het einde van het kapitalisme en de opbouw van het socialisme.


Bron origineel: ZZ's blog, 14 september 2021

Vertaling Frans Willems.

Wil je een abonnement op Manifest?

Met jullie hulp garanderen we een communistische visie op de actualiteit in Nederland

Manifest is de krant van de NCPN die tien keer per jaar verschijnt. Met Manifest blijf je op de hoogte van de actualiteit en van onze acties. Manifest belicht verschillende aspecten van de strijd in binnen- en buitenland, en publiceert analyses die inzicht bieden in de nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een marxistisch-leninistisch perspectief. Neem nu een abonnement op Manifest of vraag een gratis proefabonnement aan.

Abonneer Nu!